DE 1ALGEMENE ZENDBRIEF VAN 2DEN APOSTEL3JAKOBUS

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel bestraft verder degenen die als meesters anderen lichtelijk berispen, daar zij zelven ook dikmaals kwalijk doen. 2 En leert dat wie zijn tong kan bedwingen, alle andere ledematen ook wel kan regeren. 3 Gelijk de paarden met een toom, 4 En de schepen met een roer geregeerd worden. 5 Maar als de tong niet bedwongen wordt, dat zij dan is als een vuur, hetwelk hoe klein het is, veel hout kan aansteken. 7 Dat het bedwingen van de tong veel zwaarder is dan het temmen van enig wild dier, en dat een onbedwongen tong veel kwaad voortbrengt. 9 Dat het ongerijmd is dat men met een en dezelfde tong God zegent en zijn naaste vloekt. 11 Gelijk een fontein geen zout en zoet water tezamen geeft, noch een boom verscheidene vruchten. 13 Daarna vermaant hij tot zachtmoedigheid, en tot afleggen van nijd en twistgierigheid. 15 En beschrijft den aard en eigenschap van aardse en van de hemelse wijsheid. 18 En de vrucht die daardoor verkregen wordt.

De zonden van de tong
1

ZIJTa niet 1vele meesters, mijne broeders, wetende bdat wij 2te meerder 3oordeel zullen ontvangen.

2

Want wij 4struikelen allen in vele. cIndien iemand 5in woorden niet struikelt, die 6is een volmaakt man, machtig om ook 7het gehele lichaam 8in den toom te houden.

3

Zie, 9wij leggen den paarden tomen in de monden, opdat zij ons zouden gehoorzamen, en wij leiden daarmede 10hun gehele lichaam 11om.

4

Zie, ook de schepen, hoewel zij zo groot zijn en van harde winden gedreven, zij worden omgewend van een zeer klein roer, waarheen ook 12de begeerte des stuurders wil.

5

dAlzo is ook de tong een klein lid, en 13roemt nochtans grote dingen. Zie, 14een klein vuur, hoe groten 15hoop hout het aansteekt.

6

16De tong 17is ook een vuur, 18een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam 19besmet, en 20ontsteekt 21het rad onzer geboorte, en wordt 22ontstoken 23van de hel.

7

Want 24alle natuur, beide der wilde dieren en der vogelen, beide der kruipende en der zeedieren, wordt 25getemd en is getemd geweest van de menselijke natuur;

8

Maar de tong 26kan geen mens 27temmen; zij is een onbedwingelijk kwaad, 28vol van dodelijk venijn.

9

29Door haar loven wij God 30en den Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, edie naar de gelijkenis Gods gemaakt zijn.

10

Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. 31Dit moet, mijne broeders, alzo niet geschieden.

11

Welt ook een fontein 32uit één zelfde ader 33het zoet en het bitter?

12

Kan ook, mijne broeders, een vijgenboom 34olijven 35voortbrengen, of een wijnstok 36vijgen? 37Alzo kan geen fontein zout en zoet water voortbrengen.

De wijsheid van boven
13

38Wie is wijs en verstandig onder u? fDie bewijze uit 39zijn goeden wandel 40zijn werken 41in zachtmoedige wijsheid.

f Ef. 5:8.
14

gMaar indien gij bitteren 42nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zo 43roemt en 44liegt niet 45tegen de waarheid.

15

hDeze is de wijsheid niet 46die van boven afkomt, maar is 47aards, 48natuurlijk, 49duivels.

16

iWant waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle boze handel.

17

Maar de wijsheid die van boven is, die is ten eerste 50zuiver, daarna vreedzaam, 51bescheiden, 52gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, 53niet partijdig oordelende, en ongeveinsd.

18

En 54de vrucht der rechtvaardigheid 55wordt in vrede 56gezaaid voor degenen 57die vrede maken.