DE EERSTE ALGEMENE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTELJOHANNES

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel wijst aan de waardigheid der gelovigen, dat zij nu kinderen Gods zijn, hoewel hun heerlijkheid in de toekomst van Christus eerst ten volle zal geopenbaard worden. 3 En vermaant hen dat zij zichzelven reinigen. 5 Tot welk einde Christus geopenbaard is. 7 Dat daardoor de kinderen Gods en de kinderen des duivels onderscheiden worden. 9 Omdat de kinderen Gods zich tot zondigen niet begeven. 11 Hij vermaant hen ook elkander lief te hebben. 12 En het voorbeeld van Kaïn te vlieden. 14 Leert dat de liefde een recht kenteken is dat wij van den dood verlost zijn, en dat degene die zijn naaste haat, een doodslager is voor God. 16 Stelt voor de liefde van Christus jegens ons, en vermaant ons die na te volgen, 18 Niet met woorden alleen, maar met de daad en waarheid. 19 Lerende dat wij daardoor meer en meer verzekerd worden dat wij rechte Christenen zijn, 22 En dat onze gebeden van God zullen verhoord worden. 23 Dat dit de hoofdsom is van Christus' geboden: in Hem te geloven en zijn naaste lief te hebben. 24 Als wij dit doen, zo hebben wij gemeenschap met Hem en worden daarvan door Zijn Geest verzekerd.

Gerechtigheid en broederliefde de kenmerken van het kindschap Gods
1

ZIETa 1hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij 2kinderen Gods 3genaamd zouden worden. Daarom 4kent ons 5de wereld niet, omdat zij 6Hem niet kent.

2

Geliefden, b7nu zijn wij kinderen Gods, c8en het is 9nog niet geopenbaard 10wat wij zijn zullen. dMaar wij weten dat als 11Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen 12gelijk wezen; want wij zullen Hem zien 13gelijk Hij is.

3

En een iegelijk die 14deze hoop 15op Hem heeft, die 16reinigt zichzelven, gelijk 17Hij rein is.

4

Een iegelijk die 18de zonde doet, die 19doet ook de ongerechtigheid; ewant de zonde is 20de ongerechtigheid.

5

fEn gij weet dat 21Hij 22geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou 23wegnemen; gen geen zonde is in Hem.

6

Een iegelijk 24die in Hem blijft, 25die zondigt niet; een iegelijk die zondigt, die heeft Hem niet 26gezien en heeft Hem niet gekend.

7

Kinderkens, dat u niemand 27verleide. hDie 28de rechtvaardigheid doet, die is 29rechtvaardig, 30gelijk Hij rechtvaardig is.

8

31Die de zonde doet, is 32uit den duivel, want de duivel 33zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods 34geopenbaard, opdat Hij 35de werken des duivels 36verbreken zou.

9

iEen iegelijk 37die uit God geboren is, 38die doet de zonde niet; kwant 39Zijn zaad 40blijft in hem; en hij kan 41niet zondigen, 42want hij is uit God geboren.

10

Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels 43openbaar. Een iegelijk 44die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet 45uit God, en die zijn broeder niet liefheeft.

11

Want dit is 46de verkondiging die gij van den beginne gehoord hebt, ldat wij elkander zouden liefhebben.

12

Niet gelijk mKaïn, 47die uit den boze was en 48zijn broeder 49doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? n50Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig.

13

o51Verwondert u niet, mijne broeders, zo u 52de wereld haat.

14

pWij weten dat wij 53overgegaan zijn 54uit den dood in het leven, 55dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.

15

Een iegelijk die zijn broeder haat, is 56een doodslager; qen gij weet dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich 57blijvende.

16

rHieraan hebben wij 58de liefde 59gekend, dat 60Hij 61Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn 62schuldig voor de broeders 63het leven te stellen.

17

sZo wie nu 64het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en 65sluit 66zijn hart toe 67voor hem, hoe 68blijft de liefde 69Gods in hem?

Vrijmoedigheid tot God
18

Mijne kinderkens, laat ons niet liefhebben 70met het woord, noch met de tong, maar 71met de daad en 72waarheid.

19

En 73hieraan kennen wij dat wij 74uit de waarheid zijn, en wij zullen 75onze harten 76verzekeren 77voor Hem.

20

Want indien 78ons hart ons 79veroordeelt, 80God is 81meerder dan ons hart, en 82Hij kent alle dingen.

21

Geliefden, indien ons hart ons 83niet veroordeelt, zo hebben wij 84vrijmoedigheid 85tot God,

22

tEn 86zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem.

23

vEn dit is Zijn gebod, 87dat wij geloven 88in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, xen elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft.

24

yEn die Zijn geboden bewaart, 89blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk 90uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft.