HET BOEKNEHÉMIA

HOOFDSTUK 8.

Verhaal van de religieuze orde en wijze die van Ezra en de Levieten gehouden is in het voorlezen en verklaren, en van het volk in het aanhoren van Gods Woord, vs. 1, enz. Het volk, door de woorden van het wetboek verschrikt en bekommerd zijnde, wordt van Nehemia, Ezra en de Levieten getroost, en vermaand tot vreugde over Gods voorgaande en tegenwoordige weldaden, 9. De oversten des volks vernemen wijders bij Ezra naar den inhoud van Gods Woord, en vindende de wet van het loofhuttenfeest, wordt hetzelve met groten ijver en vrolijkheid gehouden, 14.

Voorlezing der wet
1

ALS nu de 1zevende maand aankwam en de kinderen Israëls in hun steden waren,

2

Zo 2verzamelde zich al het volk als een 3enig man op de straat voor de 4Waterpoort; en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van 5Mozes zou halen, die de HEERE Israël geboden had.

3

En Ezra, de priester, bracht de wet voor de gemeente, 6beide mannen en vrouwen, en allen die verstandig waren om te horen, op den eersten dag der zevende maand.

4

En hij las daarin voor de straat die voor de Waterpoort is, van het morgenlicht aan tot op den middag, voor de mannen en vrouwen en de verstandigen; en de 7oren des gansen volks waren naar het wetboek.

5

En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een 8hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattíthja en Sema en Anája en Uría en Hilkía en Maäséja aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedája en Mísaël en Malchía en Hasum en 9Hasbaddána, Zacharía en Mesullam.

6

En Ezra opende het boek voor de ogen des gansen volks, want hij was 10boven al het volk; en als hij het opende, stond al het volk.

7

En Ezra 11loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: 12Amen, amen, met opheffing hunner handen, en zij neigden zich en 13aanbaden den HEERE met de aangezichten ter aarde.

8

Jésua nu en Bani en Serébja, Jamin, Akkub, Sábbethai, Hodía, Maäséja, Kelíta, Azária, Józabad, Hanan, Pelája en de 14Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk 15stond op zijn standplaats.

9

En zij lazen in het boek, in de wet Gods, duidelijk; en den zin 16verklarende, 17zo maakten zij dat men het verstond 18in het lezen.

10

En Nehémia (dezelve is 19Hattirsátha) en Ezra, de priester, de schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is den HEERE uw God heilig; bedrijft dan geen 20rouw en weent niet. Want al het volk weende, 21als zij de woorden der wet hoorden.

11

Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette en drinkt het zoete, en zendt delen dengene 22voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen Heere heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is 23uw sterkte.

12

En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is heilig; daarom, bedroeft u niet.

13

Toen ging al het volk heen om te eten en om te drinken, en om 24delen te zenden en om grote blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan die men hun had bekendgemaakt.

Loofhuttenfeest
14

En des anderen daags verzamelden zich de hoofden der vaderen van het ganse volk, de priesters en de Levieten, tot Ezra, den schriftgeleerde, en dat 25om verstand te bekomen in de woorden der wet.

15

En zij vonden in de wet ageschreven, dat de HEERE door de 26hand van Mozes geboden had, dat de kinderen Israëls in loofhutten zouden wonen op het feest in de zevende maand;

16

En dat zij het zouden 27luidbaar maken en een 28stem laten doorgaan door al hun steden en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte, en haalt 29takken van olijfbomen en takken van andere 30olieachtige bomen en takken van mirtenbomen en takken van palmbomen en takken van andere 31dichte bomen, om loofhutten te maken, als er geschreven is.

17

Alzo ging het volk uit en zij haalden ze, en maakten zich loofhutten, een iegelijk op zijn 32dak en in hun voorhoven en in de 33voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort en op de straat van Efraïms poort.

18

En de ganse gemeente dergenen die uit de gevangenis waren wedergekomen, maakten loofhutten en woonden in die loofhutten, want de kinderen Israëls hadden 34alzo niet gedaan sinds de dagen van 35Jésua, den zoon van Nun, tot op dezen dag toe; en er was zeer grote blijdschap.

19

En men las in het wetboek Gods dag bij dag, van den 36eersten dag tot den laatsten dag. En zij hielden het feest zeven dagen, en op den achtsten dag den 37verbodsdag, naar het recht.