DE PROFEETJESAJA
HOOFDSTUK 24.
Een profetie van de verwoesting van het Joodse land, vss. 1, 6, enz. Die den een zowel als den ander zou overkomen, 2. Reden waarom, 5. Het overblijfsel zal God roemen en prijzen, 13. Vermaning tot dankzegging daarvoor, 15. De profeet spreekt wederom van de verstoring van het Joodse volk vanwege deszelfs goddeloosheid, 16, enz. Ook wederom van Gods genade over hetzelve, 21. Heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus in Zijn kerk, 23.
ZIE, de HEERE maakt 1het land 2ledig en Hij maakt het woest, en Hij keert 3deszelfs gestaltenis om en Hij verstrooit zijn inwoners.
6Dat land zal 7ganselijk lediggemaakt worden en het zal 8ganselijk beroofd worden; want de HEERE heeft dit woord gesproken.
Want het land is bevlekt 12vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen 13de inzetting, zij vernietigen 14het eeuwig verbond.
De most 18treurt, de wijnstok 19kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten.20
Zij zullen geen wijn drinken 24dmet gezang; de sterke drank zal bitter zijn dengenen die hem drinken.
25De woeste stad is verbroken, al de huizen staan gesloten, 26dat er niemand inkomen kan.
Er is een klaaglijk geroep op de straten 27om des wijns wil; alle blijdschap 28is verduisterd, de vreugde des lands is heengevaren.
Verwoesting is in de stad overgebleven, en met gekraak wordt de poort in stukken verbroken.
Want in het binnenste van het land, in het midden 29dezer volken 30zal het alzo wezen, 31egelijk de afschudding des olijfbooms, gelijk de nalezingen, wanneer de wijnoogst geëindigd is.
32Die zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege 33de heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen 34van de zee af.
Daarom, eert den HEERE 35in de valleien, in de eilanden der zee den Naam des HEEREN, des Gods van Israël.
36Van het uiterste einde der aarde horen wij psalmen tot verheerlijking des 37Rechtvaardigen. 38Doch nu zeg ik: 39Ik word mager, ik word mager, wee mij! De trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk.
40fDe vrees en de kuil en 41de strik over u, o inwoner des lands!
En het zal geschieden, 42zo wie 43voor de stem der vrees vlieden zal, gdie zal in den kuil vallen; en die uit 44den kuil opklimt, die zal in den strik gevangen worden; want 45de sluizen in de hoogte zijn opengedaan en de fundamenten der aarde zullen beven.
46De aarde zal ganselijk verbroken worden, de aarde zal ganselijk vaneengescheurd worden, de aarde zal ganselijk bewogen worden.
47De aarde zal ganselijk waggelen hgelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden igelijk 48een nachthut; en 49haar overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen en 50niet weder opstaan.
En het zal geschieden 51te dien dage, dat de HEERE 52bezoeking doen zal over de heirscharen 53des hogen in de hoogte, en over de koningen des aardbodems op den aardbodem.
En zij 54zullen tezamen vergaderd worden gelijk de gevangenen in een put, en zij zullen besloten worden in een gevangenis, maar 55na vele dagen 56weder bezocht worden.
kEn 57de maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden, als de HEERE der heirscharen 58op den berg Sion regeren zal en te Jeruzalem, en 59voor Zijn oudsten 60zal heerlijkheid zijn.