DE PROFEETHOSÉA

HOOFDSTUK 12.

Klacht over Efraïm en Juda, vs. 1, enz. Door voorstellingen van Gods weldaden aan hun voorvader Jakob, en voorts aan hen allen bewezen, worden zij vermaand tot bekering, 4, enz. Insgelijks 13, 14. Hun onrechtvaardigheid en bedrog in allen koophandel, trots, onbeschaamdheid en afgoderij, verwekken Gods zwaren toorn, 8, 9, 12, 15. Hiertussen wordt een belofte van genade ingevoegd, 10, 11.

Jakob een voorbeeld van bekering
1

DIE1 van Efraïm hebben 2Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar 3Juda heerste nog 4met God, en was met de 5heiligen getrouw.

2

Efraïm weidt zich met 6wind en jaagt den 7oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij 8leugen en 9verwoesting; en zij maken verbond met 10Assur, en de 11olie wordt naar Egypte gevoerd.

3

Ook heeft de HEERE een 12twist met Juda, 13en Hij zal 14bezoeking doen over Jakob naar zijn wegen, naar zijn handelingen zal Hij hem vergelden.

4

In 15moeders buik ahield 16hij zijn 17broeder bij de 18verzenen, en in 19zijn kracht 20gedroeg hij zich vorstelijk bmet God.

5

Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den 21Engel en 22overmocht Hem; 23hij weende en smeekte Hem. Te cBethel vond Hij 24hem en aldaar sprak Hij met 25ons;

6

26Namelijk de HEERE, de God der 27heirscharen; HEERE is Zijn 28Gedenknaam.

7

29Gij dan, bekeer u 30tot 31uw God; bewaar weldadigheid en recht, en 32wacht geduriglijk op uw God.

8

33In des 34koopmans hand is een 35bedrieglijke weegschaal, hij bemint te 36verdrukken;

9

Nog zegt Efraïm: 37Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed 38verkregen; in al mijn 39arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die 40zonde zij.

10

41Maar Ik ben de HEERE uw God, d42van Egypteland af; 43Ik zal u nog in tenten doen wonen, als in de dagen der 44samenkomst;

11

En Ik zal spreken 45tot de profeten en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen, en door den 46dienst der profeten zal Ik 47gelijkenissen voorstellen.

12

Zekerlijk is e48Gilead 49ongerechtigheid, zij zijn 50enkel ijdelheid; te f51Gilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als 52steenhopen op de voren der velden.

13

g53Jakob 54vlood toch naar het veld van Syrië, en Israël 55diende om een hvrouw, en hoedde om een vrouw.

g Gen. 28:5, enz.
14

Maar de HEERE voerde 56Israël op uit Egypte door een 57profeet, en door een 58profeet werd hij gehoed.

15

Efraïm daarentegen heeft Hem 59zeer bitterlijk vertoornd; daarom zal Hij zijn 60bloed op hem 61laten, en 62zijn Heere zal hem zijn 63smaad vergelden.