DE PROFEETHOSÉA

HOOFDSTUK 8.

God verkondigt Israël de aankomst van den vijand, die hen vervolgen, uitroeien, wegvoeren, en hun landvruchten verteren zal, omdat zij God, Zijn verbond, wet en alle heilzame leringen, kortom, het goede, hebben vergeten, verlaten, veracht, een eigen koninkrijk zonder God opgericht, allerlei afgoderij, huichelachtigen godsdienst, en inzonderheid den verfoeilijken kalverdienst en heidense verbonden gesticht en gezocht hebben, vs. 1, enz. God dreigt ook Juda, 14.

Efraïms ondergang is nabij
1

DE 1bazuin aan uw 2mond; 3hij komt als een a4arend tegen het 5huis des HEEREN, omdat zij Mijn bverbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet 6afvallig geworden.

2

Dan zullen 7zij tot Mij 8roepen: Mijn God, 9wij, Israël, kennen U.

3

Israël heeft het 10goede verstoten; de 11vijand zal hem vervolgen.

4

Zij hebben koningen gemaakt, maar niet 12uit Mij; zij hebben 13vorsten gesteld, maar Ik heb het 14niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven 15afgoden gemaakt, 16opdat zij uitgeroeid worden.

5

Uw 17kalf, o Samaría, heeft 18u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoelang zullen zij de 19reinheid niet 20verdragen?

6

Want 21dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot 22stukken worden, het kalf van Samaría.

7

Want zij hebben 23wind gezaaid en zullen een 24wervelwind maaien; 25het zal geen staand koren hebben, het 26uitspruitsel zal geen meel 27maken; of het misschien maakte, 28vreemden zullen het verslinden.

8

Israël 29is verslonden; 30nu zijn zij onder de heidenen geworden gelijk een 31vat waar men geen lust toe heeft.

9

Want zij zijn opgetogen naar 32Assur, een 33woudezel die alleen voor zichzelven is; die van Efraïm hebben 34boelen om hoerenloon gehuurd.

10

35Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik 36die nu ook verzamelen; ja, 37zij hebben al een weinig begonnen vanwege den 38last van den koning 39der vorsten.

11

Omdat Efraïm de altaren 40vermenigvuldigd heeft tot zondigen, zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen.

12

Ik schrijf hem de 41voortreffelijkheden Mijner 42wet voor, maar 43die zijn geacht als wat 44vreemds.

13

Aangaande de offeranden 45Mijner gaven, zij offeren vlees en 46eten het, maar de HEERE heeft 47aan hen geen 48welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid 49gedenken en hun zonden 50bezoeken; zij zullen weder in 51Egypte keren.

14

Want Israël heeft zijn 52Maker vergeten en 53tempels gebouwd, en Juda heeft 54vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een 55vuur zenden in zijn steden, dat zal 56haar paleizen verteren.