DE PROFEETHOSÉA

HOOFDSTUK 13.

Efraïms aanzien en heerlijkheid sterft en verdwijnt door afgoderij, vs. 1, enz. Afbeelding van Gods schrikkelijken toorn over Efraïms snode ondankbaarheid jegens hun enigen en goeden Heiland, van het begin af, 4. De oorzaak van Israëls verderf en aanstaande noden is afgoderij, ijdel vertrouwen en domme onboetvaardigheid, 9. Evangelische genadebelofte voor Efraïm na de voorgaande verwoesting, 14.

Israëls afgoderij en straf
1

ALS1 Efraïm sprak, zo beefde men, hij heeft zich 2verheven in Israël; maar hij is schuldig geworden aan den 3Baäl en is 4gestorven.

2

En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een 5gegoten beeld gemaakt, 6afgoden 7naar hun verstand, die altemaal a8smedenwerk zijn; waarvan 9zij nochtans zeggen: 10De mensen die offeren, zullen de 11kalveren 12kussen.

3

Daarom zullen zij zijn 13als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat; als kaf van den dorsvloer en als rook uit den 14schoorsteen wordt weggestormd.

4

15Ik ben toch de HEERE uw God, bvan Egypteland af; 16daarom zoudt gij geen God kennen cdan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik.

5

Ik heb u 17gekend in de woestijn, in een zeer 18heet land.

6

Daarna zijn zij, naar dat hunlieder d19weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun 20hart verheven; daarom hebben zij Mij evergeten.

7

Dies werd Ik hun als een felle 21leeuw; als een luipaard 22loerde Ik op den weg.

8

Ik 23ontmoette hen als een 24beer die van jongen beroofd is, en scheurde het 25slot huns harten; en Ik verslond hen 26aldaar als een oude leeuw; 27het wild gedierte des velds verscheurde hen.

9

28Het heeft u bedorven, o Israël, want in 29Mij 30is uw hulp.

10

31Waar is uw 32koning 33nu? Dat hij u behoude in al uw steden. En uw 34rechters, waar gij van 35zeidet: Geef mij een koning en vorsten?

11

Ik gaf u een f36koning in Mijn 37toorn en nam 38hem weg in Mijn verbolgenheid.

12

39Efraïms ongerechtigheid is 40samengebonden, zijn zonde is opgelegd.

13

41Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs 42kind; 43want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan.

14

44Doch Ik zal hen van het 45geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. gO dood, 46waar zijn 47uw pestilentiën; hel, waar is uw 48verderf? 49Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn.

15

Want 50hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal 51een 52oostenwind komen, een wind 53des HEEREN, opkomende 54uit de woestijn; en 55zijn 56springader zal uitdrogen en zijn fontein zal verdrogen; 57diezelve zal den schat van alle 58gewenste 59huisraad roven.