DE PROFEETEZECHIËL

*HOOFDSTUK 38.

Profetie van Gogs grote toerusting en gewissen optocht tegen Israël, mitsgaders zijn schrikkelijke nederlaag door Gods ijver en machtige hand.

De aanval van Gog
1

WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

2

Mensenkind, 1zet uw aangezicht tegen a2Gog, 3het land van Magog, den 4hoofdvorst van 5Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem,

3

En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik 6wil aan u, o Gog, gij hoofdvorst van Mesech en Tubal.

4

En Ik zal u 7omwenden, en b8haken in uw kaken leggen, en Ik zal u 9uitvoeren, mitsgaders uw ganse heir, paarden en ruiters, die altemaal 10volkomen welgekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en schild, die altemaal zwaarden handelen;

5

11Perzen, Moren en Puteeërs met hen, die altemaal schild en helm voeren;

6

12Gomer en al zijn benden, het huis van 13Togárma, aan de zijden van het noorden, en al zijn benden; vele volken met u.

7

14Zijt bereid en maak u gereed, gij en uw ganse vergadering die tot u vergaderd zijn; en wees gij hun tot een 15wacht.

8

Na vele dagen zult gij 16bezocht worden; in het 17laatste der jaren zult gij komen in het land 18dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israëls, die steeds tot verwoesting geweest zijn; als 19hetzelve land uit de volken zal uitgevoerd zijn, en 20zij altemaal zeker zullen wonen.

9

Dan zult gij optrekken, gij zult aankomen als een onstuimige verwoesting, gij zult zijn als een cwolk om het land te bedekken, gij en al uw benden, en vele volken met u.

10

Alzo zegt de Heere HEERE: Te dien dage zal het ook geschieden dat er 21raadslagen in uw hart zullen opkomen, en gij zult een kwade gedachte denken,

11

En zult 22zeggen: Ik zal optrekken naar dat 23dorpsland, ik zal komen tot degenen die in rust zijn, die zeker wonen, die altemaal wonen zonder muur, en geen grendel noch deuren hebben;

12

Om buit te buiten en om roof te roven; om uw 24hand te wenden tegen de woeste plaatsen die nu bewoond zijn, en tegen een volk dat uit de heidenen verzameld is, dat vee en have 25verkregen heeft, wonende in het 26midden des lands.

13

27Scheba en Dedan en de kooplieden van 28Tarsis, en al haar jonge 29leeuwen zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te buiten? Hebt gij uw vergadering vergaderd om roof te roven? Om zilver en goud weg te voeren, om vee en have weg te nemen, om een groten buit te buiten?

14

Daarom, profeteer, o mensenkind, en zeg tot Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult gij het te dien dage, als Mijn volk Israël zeker woont, niet 30gewaarworden?

15

Gij 31zult dan komen uit uw plaats, uit de zijden van het noorden, gij en vele volken met u, die altemaal op paarden zullen rijden, een grote vergadering en een machtig heir;

16

En gij zult optrekken tegen Mijn volk Israël als een wolk, om het land te bedekken; in het laatste der dagen zal het geschieden; dan zal Ik u aanbrengen tegen Mijn land, opdat de heidenen Mij kennen, als Ik aan u, o Gog, voor hun ogen zal 32geheiligd worden.

17

Zo zegt de Heere HEERE: 33Zijt gij die van welken Ik in verleden dagen gesproken heb door den 34dienst Mijner knechten, de 35profeten Israëls, 36die in die dagen geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik u tegen 37hen zou aanbrengen?

18

Maar het zal geschieden te dien dage, ten dage als Gog tegen het land Israëls zal aankomen, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn 38neus zal opkomen.

19

Want Ik 39heb gesproken in Mijn d40ijver, in het vuur Mijner verbolgenheid: 41Zo er niet te dien dage een groot beven zal zijn in het land Israëls!

d Ez. 36:5, 6.
20

Zodat van Mijn 42aangezicht beven zullen de vissen der zee, en het gevogelte des hemels, en het gedierte des velds, en al het kruipend gedierte dat op het aardrijk kruipt, en alle mensen die op den 43aardbodem zijn; en de bergen zullen nedergeworpen worden, en de 44steile plaatsen zullen nedervallen, en alle 45muren zullen ter aarde nedervallen.

21

Want Ik zal het zwaard over hem 46roepen 47op al Mijn bergen, spreekt de Heere HEERE; het zwaard van 48eenieder zal tegen zijn broeder zijn.

22

En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door 49bloed; en Ik zal een overstelpenden 50plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn.

23

Alzo zal Ik Mij 51groot maken en Mij heiligen en bekend worden voor de ogen van vele heidenen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben.