HET EERSTE BOEK VANMOZES,GENAAMDGENESIS

HOOFDSTUK 49.

Jakob roept zijn zonen, om die voor zijn dood te zegenen, vs. 1, enz. Bestraft vooreerst de schandelijke daden van Ruben, Simeon en Levi, 3. Roemt daarna zeer hoog de heerlijkheid van Juda, profeterende van den tijd der geboorte van Jezus Christus (naar het vlees) uit hem, mitsgaders Zijn Koninkrijk en de beroeping der heidenen, 8. Van Zebulon, 13. Issaschar, 14. Dan, 16. Gad, 19. Aser, 20. Naftali, 21. Jozefs bijzonderen zegen, 22. Van Benjamin, 27. Eindelijk geeft Jakob bevel van de plaats zijner begrafenis, 29. En sterft, 33.

Jakob neemt afscheid van zijn zonen
1

DAARNA riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u en ik zal u verkondigen hetgeen dat u 1in de navolgende dagen wedervaren zal.

2

Komt tezamen en hoort, gij zonen Jakobs, en hoort naar Israël, uw vader.

3

Ruben, gij zijt amijn eerstgeborene, 2mijn kracht en 3het begin mijner macht; 4de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte.

4

5Snelle afloop 6als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn, bwant 7gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; 8hij heeft mijn bed beklommen.

5

Simeon en Levi zijn 9gebroeders; hun 10handelingen zijn werktuigen van geweld.

6

Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad, mijn 11eer worde niet verenigd met hun vergadering; want in hun toorn chebben zij 12de mannen doodgeslagen en in hun moedwil hebben zij de 13ossen weggerukt.

7

14Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. 15Ik zal hen dverdelen onder Jakob en zal hen verstrooien onder Israël.

d Joz. 19:1; 21:3, 4, enz.
8

Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven; 16uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor 17u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.

9

18Juda eis een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; 19wie zal hem doen opstaan?

10

De 20scepter zal fvan Juda niet wijken, noch 21de wetgever 22van tussen zijn voeten, totdat 23Silo 24komt, en Denzelven 25zullen de volken gehoorzaam zijn.

11

Hij 26bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn en zijn 27mantel in 28wijndruivenbloed.

12

29Hij is roodachtig van ogen door den wijn en wit van tanden door de melk.

13

30Zebulon zal gaan de haven der 31zeeën wonen; en hij zal aan de haven der schepen wezen, en zijn zijde zal zijn naar 32Sidon.

14

33Issaschar is 34een sterkgebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.

15

Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder tribuut.

16

Dan zal zijn volk 35richten, als een der stammen Israëls.

17

36Dan zal een slang zijn aan den weg, een 37adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterovervalle.

18

38Op Uw 39zaligheid wacht ik, HEERE.

19

Aangaande Gad, 40een bende zal hem 41aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.

20

42Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en 43hij zal koninklijke lekkernijen leveren.

21

Naftali is een 44losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.

22

hJozef is 45een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elkeen der takken loopt over den muur.

23

46iDe schutters hebben hem wel 47bitterheid aangedaan en 48beschoten en hem gehaat;

24

Maar 49zijn boog is in stijvigheid gebleven en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de 50handen van den 51Machtige Jakobs; 52daarvan is hij een 53herder, een steen Israëls;

25

Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal 54zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen 55des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder.

26

De zegeningen uws vaders 56gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de 57eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het 58hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des 59afgezonderden zijner broederen.

27

60Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des 61avonds zal hij buit uitdelen.

28

Al deze stammen Israëls zijn twaalf; en dit is hetgeen dat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.

Jakob sterft
29

Daarna gebood hij hun en zeide tot hen: 62Ik word verzameld tot mijn volk; 63begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk die daar is in den akker van 64Efron, den Hethiet;

30

In de spelonk kwelke 65is op den akker 66van Machpéla, die tegenover 67Mamre is in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis.

31

68Aldaar hebben zij lAbraham begraven en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven.

32

69De akker, en de spelonk die daarin is, is gekocht van de zonen van Heth.

33

Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, 70mzo legde hij zijn voeten tezamen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd 71verzameld tot zijn volken.