PROVERBIADE SPREUKENSPREUKENVAN SÁLOMOVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 18.

Eenzaamheid tot onderzoek van wijsheid, vs. 1. Waartoe een zot geen lust heeft, 2. Wijze redenen, 4. Richterambt, 5. Zotte redenen, 6, 7. Oorblazing, 8. Traagheid in arbeid, 9. Vertrouwen op God, 10. Op rijkdom, 11. Van hoogmoed en nederigheid, 12. Onbedacht antwoord, 13. Kloekmoedigheid en verslagenheid, 14. Toenemen in wetenschap, 15. Giften, 16. Pleiten, 17. Het lot, 18. Geschillen tussen broederen, 19. Vruchten der tong, 20, 21. Goede vrouw, 22. Woorden der armen en rijken, 23. Vrienden, 24.

Vriendschap en onverdraagzaamheid
1

DIE zich 1afzondert, tracht naar 2wat begeerlijks; hij vermengt zich 3in alle bestendige wijsheid.

2

De zot heeft geen lust in verstandigheid, maar 4daarin 5dat zijn hart zich ontdekt.

3

Als de goddeloze komt, komt ook de 6verachting, en 7met schande versmaadheid.

4

De woorden van den mond 8eens mans zijn 9diepe wateren, en de springader der wijsheid is een 10uitstortende beek.

5

a11Het is niet goed 12het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om 13den rechtvaardige in het gericht te buigen.

6

14De lippen des zots komen in twist, en zijn mond 15roept naar slagen.

7

De mond des zots bis 16hemzelven een verstoring, en zijn lippen een c17strik zijner ziel.

8

dDe woorden des oorblazers zijn als dergenen 18die geslagen zijn, en die dalen 19in het binnenste des 20buiks.

9

Ook 21die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een 22broeder 23van een doorbrenger.

10

24De Naam des HEEREN is e25een sterke toren; de rechtvaardige zal 26daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden.

11

f27Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur 28in zijn inbeelding.

12

gVóór de 29verbreking zal des mensen hart zich verheffen, hen de nederigheid gaat vóór de eer.

13

Die 30antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat 31is hem dwaasheid en schande.

14

De 32geest eens mans zal 33zijn krankheid ondersteunen; maar een 34verslagen geest, 35wie zal dien 36opheffen?

15

Het hart des 37verstandigen bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap.

16

De gift des mensen 38maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der 39groten.

17

40Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt 41rechtvaardig te zijn; imaar 42zijn naaste 43komt en 44hij onderzoekt 45hem.

18

Het 46lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen 47machtigen.

19

Een broeder is 48wederspanniger dan een 49sterke stad, en de 50geschillen 51zijn als een grendel van een paleis.

20

kVan de 52vrucht van ieders mond zal 53zijn buik verzadigd worden, hij zal 54verzadigd worden van de inkomst zijner lippen.

21

Dood en leven zijn in 55het geweld der ltong; en eenieder die 56haar 57liefheeft, zal haar 58vrucht 59eten.

22

mWie een 60vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen 61getrokken van den HEERE.

23

De arme spreekt smekingen, maar de rijke antwoordt harde dingen.

24

62Een man die vrienden heeft, heeft zich 63vriendelijk te houden; want er is een liefhebber ndie meer 64aankleeft dan een broeder.