HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 4.

Wetten van de manier der offeranden die gedaan moesten worden voor de zonden die uit afdwaling geschieden zouden, vs. 1, enz. Of van den hogepriester, 3. Of van de gehele gemeente, 13. Of van een vorst en overste, 22. Of van een privaat en gewoon man, 27.

Het zondoffer
1

VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2

Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als 1een ziel zal gezondigd hebben door 2afdwaling van 3enige 4geboden des HEEREN, 5dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan 6hebben;

3

Indien de priester die 7gezalfd is, zal 8gezondigd hebben tot 9schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen 10jong rund, den HEERE 11ten zondoffer.

4

En hij zal dien var brengen tot de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN; en hij zal zijn hand op het hoofd van dien var leggen, en 12hij zal dien var slachten voor het aangezicht des HEEREN.

5

Daarna zal die gezalfde priester avan het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen.

6

En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den 13voorhang van het heilige.

7

Ook zal de priester van dat bloed 14doen bop de 15hoornen des 16reukaltaars der welriekende specerijen, voor het aangezicht des HEEREN, Die 17in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed van den var uitgieten aan 18den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is 19aan de deur van de tent der samenkomst.

8

Verder, al het vet van den var des zondoffers zal hij daarvan opnemen: chet vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is;

c Lev. 3:3, 4.
9

Daartoe de twee nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen;

10

Gelijk als het van den os des dankoffers opgenomen wordt; den de priester zal die aansteken op het altaar des brandoffers.

11

Maar de ehuid van dien var en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkels, en zijn ingewand en zijn mest,

12

En dien gehelen var fzal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, 20waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden.

13

Indien nu gde gehele vergadering Israëls 21afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij 22iets gedaan zullen hebben tegen 23enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn 24schuldig geworden;

14

En die zonde die zij 25daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden, zo zal de gemeente een var, een jong rund, ten zondoffer offeren en dien 26voor de tent der samenkomst brengen;

15

En de 27oudsten der vergadering zullen hun handen op het hoofd van den var, voor het aangezicht des HEEREN, leggen; en 28hij zal den var slachten voor het aangezicht des HEEREN.

16

Daarna zal die 29gezalfde priester van het bloed van den var tot de tent der samenkomst brengen.

17

En de priester zal zijn vinger 30indopen, nemende van dat bloed; en hij zal zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor 31den voorhang.

18

En van dat bloed zal hij doen op de hoornen des altaars dat voor het aangezicht des HEEREN is, 32Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is voor de deur van de tent der samenkomst.

19

Daartoe zal hij al zijn vet van hem opnemen, en op het altaar aansteken.

20

En hij zal dezen var doen, gelijk als hij den var des zondoffers gedaan heeft; alzo zal hij hem doen; en de priester zal voor hen 33verzoening doen, en het zal hun 34vergeven worden.

21

Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den 35eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente.

22

Als een overste zal gezondigd hebben, en tegen 36een van de geboden des HEEREN zijns Gods 37door afdwaling gedaan zal hebben, hetwelk niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is;

23

38Of men zijn zonde die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offer brengen 39een geitenbok, een volkomen mannetje.

24

En hij zal zijn hand op het hoofd van den bok leggen, en 40zal hem slachten in de plaats 41waar men het brandoffer slacht, voor het aangezicht des HEEREN; het is een zondoffer.

25

Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en dat op de hoornen van het altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar des brandoffers uitgieten.

26

Hij zal ook al zijn vet op het altaar aansteken, gelijk het vet des dankoffers; zo zal de priester voor 42hem verzoening doen van zijn zonde, en het zal hem vergeven worden.

27

hEn zo enig 43mens 44van het volk des lands 45door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is;

28

Of men zijn zonde die hij gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offerande brengen een 46jonge geit, een volkomen wijfje, voor zijn zonde die hij gezondigd heeft.

29

En hij zal zijn hand op het hoofd des zondoffers leggen; en men zal dat zondoffer slachten 47in de plaats des brandoffers.

30

Daarna zal de priester van haar bloed met zijn vinger nemen en het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten.

31

iEn al haar vet zal hij afnemen, gelijk als het vet van het dankoffer afgenomen wordt, en de priester kzal het aansteken op het altaar tot een lieflijken reuk den HEERE; en de priester 48zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.

i Lev. 3:3, 4, 14.
32

Maar zo hij een lam voor zijn offerande ten zondoffer brengt, het zal een volkomen wijfje zijn dat hij brengt.

33

En hij zal zijn hand op het hoofd des zondoffers leggen, en 49hij zal dat slachten tot een zondoffer, in de plaats waar men het brandoffer slacht.

34

Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en zal het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten.

35

En al het vet daarvan zal hij afnemen, gelijk als het vet van het lam des dankoffers afgenomen wordt; en de priester zal 50die aansteken op het altaar, 51op de vuuroffers des HEEREN; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden.