HET TWEEDE BOEK VANMOZES,GENAAMDÉXODUS

HOOFDSTUK 28.

Aäron en zijn zonen worden tot het hogepriesterambt verordineerd, vs. 1, enz. Hun heilige klederen, 2. De efod, 6. Kunstelijke riem, 8. Twee sardonyxstenen, op welke de namen der zonen Israëls gegraveerd waren, 9. De borstlap met twaalf stenen daarin, op welke de namen der twaalf zonen Israëls gegraveerd waren, 15. Gouden ketens aan den borstlap, 22. Insgelijks gouden ringen daaraan, 23. De Urim en Thummim, 30. Mantel van den efod, 31. De gouden plaat waarin gegraveerd stond: De Heiligheid des Heeren, 36. De rok vol ogen, de hoed, de gordel; rokken der zonen van Aäron, hun riemen, en mutsen, en hun linnen onderbroeken, 39, enz. Deze klederen moesten Aäron en zijn zonen aantrekken, als zij in het heilige dienen zouden, 41.

De priesterkleding
1

DAARNA 1zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: anamelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron.

2

En gij zult uw broeder Aäron 2heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad.

3

Gij zult ook spreken tot allen die 3wijs van hart zijn, die Ik met den geest der wijsheid vervuld heb, dat zij voor Aäron klederen maken om hem te heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

4

Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een 4efod en een 5mantel en een rok vol 6oogjes, een 7hoed en gordel; 8zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen.

De efod
5

8Zij zullen ook 9het goud en hemelsblauw en purper, en scharlaken en fijn linnen nemen,

6

bEn zullen den efod maken, van 10goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk.

7

Hij zal twee samenvoegende schouderbanden hebben aan zijn beide einden, waarmede hij samengevoegd zal worden.

8

En 11de kunstelijke riem zijns efods, die op hem is, zal zijn gelijk zijn werk, van 12hetzelfde, van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen.

9

En gij zult twee sardonyxstenen nemen, en de namen der zonen van Israël daarop graveren.

10

Zes van hun namen op een steen, en de zes overige namen op den anderen steen, naar hun geboorten;

11

Naar steensnijderswerk, 13gelijk men de zegelen graveert, zult gij deze twee stenen graveren met de namen der zonen van Israël; gij zult ze maken dat ze omvat zijn in gouden 14kasjes.

12

En gij zult de twee stenen aan de schouderbanden des efods zetten, zijnde stenen 15ter gedachtenis voor de kinderen Israëls; en Aäron zal hun namen op zijn beide schouders dragen 15ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN.

13

Gij zult ook gouden kasjes maken,

14

En twee ketentjes van louter goud; 16gelijkeindigend zult gij ze maken, 17gedraaid werk; en de gedraaide ketentjes zult gij aan de kasjes hechten.

De borstlap
15

cGij zult ook 18een borstlap des gerichts maken, van het allerkunstelijkste werk; gelijk het werk des efods zult gij hem maken: van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken, en van fijn getweernd linnen zult gij hem maken.

16

Vierkant zal hij zijn, en verdubbeld; een span zal zijn lengte zijn en een span zijn breedte.

17

En gij zult vervullende stenen daarin vullen, vier rijen stenen: 19een rij van een 20sardis, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.

18

En de tweede rij van een smaragd, een saffier en een diamant.

19

En de derde rij, een hyacint, agaat en amethist.

20

En de vierde rij van een turkoois en een sardonyx en een jaspis; zij zullen met goud ingevat zijn 21in hun vullingen.

21

En deze stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israël, met hun namen; zij zullen als zegelen gegraveerd worden, elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn.

22

Gij zult ook aan den borstlap gelijkeindigende ketentjes van gedraaid werk uit louter goud maken.

23

Gij zult ook aan den borstlap twee gouden ringen maken, en gij zult de twee ringen aan de twee einden van den borstlap zetten.

24

Dan zult gij de twee gedraaide gouden ketentjes in de twee ringen doen, aan de einden van den borstlap.

25

Maar de twee einden 22der twee gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kasjes doen, en gij zult ze zetten aan de schouderbanden van den efod, recht op de voorste 23zijde van dien.

26

Gij zult nog twee gouden ringen maken en zult ze aan de twee einden van den borstlap zetten, inwendig aan zijn 24rand, die aan de zijde van den efod zijn zal.

27

Nog zult gij twee gouden ringen maken, die gij zetten zult aan de twee schouderbanden van den efod, beneden aan de voorste zijde, tegenover zijn 25voege, boven den kunstelijken riem van den efod.

28

En zij zullen den borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod opwaarts binden met een hemelsblauw snoer, dat hij op den kunstelijken riem van den efod zij; en de borstlap zal van den efod niet afgescheiden worden.

29

Alzo zal Aäron de namen der zonen van Israël dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.

30

Gij zult ook in den borstlap des gerichts 26de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aäron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aäron dat gericht der kinderen Israëls geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN.

De mantel van den efod
31

Gij zult ook dden 27mantel des efods geheel van hemelsblauw maken.

32

En deszelfs 28hoofdgat zal in het midden daarvan zijn; dit gat zal een boord rondom hebben van geweven werk; als het gat eens pantsiers zal het daaraan zijn, dat 29het niet gescheurd worde.

33

En aan zijn zomen zult gij granaatappelen maken van hemelsblauw en van purper en van scharlaken, aan zijn zomen rondom, en gouden schelletjes rondom 30tussen dezelve.

34

Dat er een gouden schelletje, daarna een granaatappel zij, wederom een gouden schelletje en een granaatappel, aan de zomen des mantels rondom.

35

En Aäron zal denzelven aanhebben om te dienen; opdat 31zijn geluid gehoord worde, als hij in het heilige voor het aangezicht des HEEREN ingaat en als hij uitgaat, 32opdat hij niet sterve.

De gouden plaat
36

Verder zult gij eeen 33plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, 34gelijk men de zegelen graveert: 35DE HEILIGHEID DES HEEREN.

37

En gij zult dezelve aanhechten met een hemelsblauw snoer, alzo dat zij aan 36den hoed zij; aan de voorste zijde des hoeds zal zij zijn.

38

En zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, 37opdat Aäron 38drage de ongerechtigheid der heilige dingen welke de kinderen Israëls zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; en zij zal 39geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn om henlieden voor het aangezicht des HEEREN aangenaam te maken.

De andere heilige kleding
39

Gij zult ook feen rok vol oogjes maken, van fijn linnen; gij zult ook den hoed van fijn linnen maken, maar den gordel zult gij van geborduurd werk maken.

f vers 4.
40

Voor de zonen van Aäron zult gij ook 40rokken maken en gij zult voor hen gordels maken; ook zult gij voor hen 41mutsen maken, tot heerlijkheid en sieraad.

41

En gij zult dezelve uw broeder Aäron en 42ook zijn zonen aantrekken; en gij 43zult hen zalven en 44hun hand vullen en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen.

42

Maak hun ook linnen onderbroeken, om het vlees der schaamte te bedekken; zij zullen zijn van de lendenen tot de dijen.

43

45Aäron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen 46ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad na hem.