DE PROFEETZACHARÍA

HOOFDSTUK 14.

Profetie van de grote ellende, die de stad Jeruzalem zou overkomen, vs. 1, enz. Doch met belofte, dat de Heere de Zijnen zou behouden en zalig maken, 3. Verder wordt hier gesproken van de voortreffelijke gaven die de Heere over Zijn kerk zou uitstorten, en van haar zaligen en heerlijken staat, 8. En van de straf en den ondergang harer vijanden, 12. En van de bekering van enigen derzelve, 16. Mitsgaders van den heiligen ijver der kerk.

Jeruzalems nood en uitredding
1

ZIE, 1de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, 2o Jeruzalem.

2

Want Ik zal 3alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en ade huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en 4de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis, maar 5het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.

3

bEn de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden 6tegen die heidenen, 7gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds.

4

En Zijn voeten zullen 8te dien dage staan op den Olijfberg, 9die vóór Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal 10in tweeën gespleten worden, 11naar het oosten en naar het westen, 12zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.

5

Dan zult 13gijlieden 14vlieden 15door de vallei 16Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot 17Azal), 18en gij zult vlieden gelijk als gij vloodt 19cvoor de aardbeving 20in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; 21dan zal de HEERE mijn God komen, en 22al de heiligen 23met U, o HEERE.

6

En het zal te dien dage geschieden, 24dat er niet zal zijn 25het kostelijk licht en de 26dikke duisternis.

7

Maar dhet zal 27een enige dag zijn, 28die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch 29dag noch 30nacht zijn; en het zal geschieden ten tijde 31des avonds, dat het licht zal wezen.

8

Ook zal het 32te dien dage geschieden edat er 33levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen: 34de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar 35de achterste zee aan; 36zij zullen des zomers en des winters 37zijn.

9

En 38de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage 39zal de HEERE één 40zijn, en Zijn Naam één.

10

41Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en 42zij zal 43verhoogd en 44bewoond worden in haar plaats, 45van de poort van Benjamin af tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe, en van 46den toren Hanáneël tot aan des konings wijnbakken toe.

11

En zij zullen 47daarin wonen, en 48er zal geen verbanning meer zijn, want 49Jeruzalem zal 50zeker 51wonen.

12

52En dat zal de plaag zijn waarmede de HEERE al de volken plagen zal 53die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebben: Hij zal 54eens iegelijks vlees, daar 55hij op zijn voeten staat, 56doen uitteren, en eens iegelijks ogen zullen uitteren in hun holen, en eens iegelijks 57tong zal in hun mond uitteren.

13

58Ook zal het te dien dage geschieden, dat er 59een groot gedruis 60van den HEERE onder hen zal wezen, zodat zij eenieder zijns naasten hand zullen 61aangrijpen, en eenieders hand zal tegen de hand zijns naasten 62opgaan.

14

En ook zal 63Juda te Jeruzalem 64strijden; en het vermogen aller heidenen rondom zal 65verzameld worden, goud en zilver, en klederen in grote menigte.

15

Alzo zal ook 66de plaag 67der paarden, der muildieren, der kemels en der ezels en aller beesten zijn, die 68in diezelve heirlegers geweest zullen zijn, gelijk de 69plaag van genen geweest is.

16

En het zal geschieden dat 70al de overgeblevenen van alle heidenen die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar 71optrekken fom aan te bidden 72den Koning, den HEERE der heirscharen, en 73om te vieren het feest der loofhutten.

17

En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der heirscharen, te aanbidden, 74zo zal er over henlieden geen regen wezen.

18

En indien 75het geslacht der Egyptenaars, 76over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zo zal die plaag over hen zijn met dewelke de HEERE die heidenen plagen zal die niet optrekken zullen om te vieren het feest der loofhutten.

19

Dit zal 77de zonde der Egyptenaars zijn, mitsgaders de zonde van alle heidenen die niet optrekken zullen 78om te vieren het feest der loofhutten.

20

Te dien dage zal 79op de bellen der paarden 80staan: 81DE HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zijn 82als de sprengbekkens voor het altaar;

21

Ja, al de potten 83in Jeruzalem en in Juda zullen den HEERE der heirscharen 84heilig zijn, zodat allen die offeren willen, zullen komen en van dezelve nemen en in dezelve 85koken; en er zal g86geen Kanaäniet meer zijn in het huis des HEEREN der heirscharen te dien dage.

Einde van den profeet ZACHARÍA.