DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 43.

God de Heere troost Zijn volk, belovende dat Hij hen wil verlossen en beschutten, vs. 1, enz. En dat Hij Zijn gemeente uit de heidenen zou vermeerderen, 5. En Hij bewijst dat de goden der heidenen ijdel zijn, 9. Maar dat Hij alleen de ware en almachtige God is, 10, enz. Die Zijn volk verkoren heeft, niet vanwege hun verdiensten, maar uit genade, 21, enz.

Israël kostelijk in Gods ogen
1

MAAR nu, alzo zegt de HEERE, 1uw Schepper, 2o Jakob, en uw Formeerder, 3o Israël: 4Vrees niet, want 5Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne.

2

6Wanneer gij zult gaan adoor het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij 7door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.

3

Want Ik ben de HEERE uw God, 8de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb 9Egypte, Morenland en 10Seba gegeven 11tot uw losgeld, 12in uw plaats.

4

13Van toen af 14dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en 15Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik 16mensen in uw plaats gegeven en volken 17in plaats van uw ziel.

5

bVrees niet, want Ik ben met u; Ik zal 18uw zaad 19van den opgang 20brengen en Ik zal u 20verzamelen 19van den ondergang.

6

Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng 21Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde,

7

22Eenieder die naar Mijn Naam genoemd is, en 23dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook 24gemaakt heb.

Israël is Gods getuige
8

Breng voort 25het blinde volk, hetwelk 26ogen heeft, en 27de doven, die 28oren hebben.

9

29Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; 30wie onder hen 31zal dit verkondigen? Of laat 32hen ons doen horen 33de vorige dingen, 34laat hen hun getuigen voorbrengen, 35opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: 36Het is de waarheid.

10

Gijlieden zijt 37Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en 38Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, 39cdat vóór Mij geen God 40geformeerd is, en na Mij geen zijn zal.

11

Ik, 41Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik.

12

42Ik heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en 43geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben.

13

Ook 44eer de dag was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken en dwie zal het 45keren?

14

Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil 46heb Ik 47naar Babel gezonden en heb hen 48allen vluchtende doen nederdalen, te weten de Chaldeeën, 49in de schepen op dewelke zij juichten.

15

Ik ben de HEERE, uw Heilige; 50de Schepper Israëls, ulieder Koning.

16

Alzo zegt de HEERE, Die in de 51zee een weg, en in 52de sterke wateren een pad 53maakte;

17

54Die wagens en paarden, heir en macht 55voortbracht; tezamen zijn 56zij nedergelegen, zij zullen 57niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk 58een vlaswiek zijn zij uitgegaan.

18

59Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet.

19

Zie, Ik zal 60ewat nieuws maken, 61nu zal het 62uitspruiten; 63zult gijlieden dat niet weten? Ja, 64Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis.

20

65Het gedierte des velds zal Mij eren, de draken en 66de jonge struisen; want Ik zal in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorene drinken te geven.

21

fDit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen.

Soevereine genade
22

Doch 67gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob, 68als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël.

23

69Mij hebt gij niet gebracht 70het kleine vee uwer brandoffers en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geëerd; Ik heb u Mij niet doen dienen met 71spijsoffer en Ik heb u niet vermoeid 72met wierook.

24

Mij hebt gij geen 73kalmoes voor geld gekocht en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet 74gedrenkt; maar gij hebt Mij 75arbeid gemaakt 76met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden.

25

Ik, Ik ben het, Die 77uw overtredingen uitdelg 78gom Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet.

g Ez. 36:22, enz.
26

79Maak Mij indachtig, hlaat ons tezamen rechten, vertel gij uw redenen, opdat gij moogt 80gerechtvaardigd worden.

27

81Uw eerste vader heeft gezondigd, en 82uw uitleggers hebben tegen Mij overtreden.

28

Daarom 83zal Ik 84de oversten des heiligdoms ontheiligen, en 85Jakob ten ban overgeven en 85Israël tot beschimpingen.