DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DIE VANÉFEZE

HOOFDSTUK 4.

1 Nadat de apostel in de voorgaande drie hoofdstukken de leer des Evangelies kortelijk had voorgesteld, zo komt hij nu, naar zijn gewoonte in al zijn brieven, en stelt voor de vermaningen tot godzaligheid; en eerst in het gemeen vermaant hij tot een wandel hun beroeping betamelijk. 2 Daarna in het bijzonder tot verdraagzaamheid in de liefde. 3 Ten derde tot vrede en enigheid, welke vermaning hij met vele redenen versterkt. 7 Betuigt verder dat Christus ten hemel opgevaren zijnde, den mensen wel verscheidene gaven heeft gegeven, 11 En verscheidene ambten van apostelen, profeten, leraars, enz., heeft verordineerd, 12 Maar alle daartoe strekkende, opdat de gemeente gebouwd, en in enigheid des geloofs tegen alle dwalingen behouden mag worden. 16 Dat evenwel deze heilzame kracht alleen uit Christus, als uit het Hoofd, in al de leden vloeit. 17 Komt daarna wederom tot de gemene vermaningen, en waarschuwt hen dat zij alzo niet wandelen, gelijk zij plachten toen zij nog heidenen waren. 22 Maar dat zij den ouden mens afleggen, 23 En den nieuwen mens aandoen. 25 Dat zij ook de leugen afleggen. 26 De zon niet laten ondergaan over hun toorn. 28 Niet stelen. 29 Vuil spreken mijden, waardoor de Heilige Geest bedroefd wordt. 31 En allerlei boosheid. 32 Maar dat zij elkander vergeven, gelijk God in Christus ons vergeven heeft.

Eén lichaam en één Geest
1

ZO 1bid ik u dan, ik, de 2gevangene 3in den Heere, adat gij wandelt 4waardiglijk der roeping met welke 5gij geroepen zijt;

2

bMet alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander 6in liefde;

3

U benaarstigende te behouden de enigheid 7des Geestes 8door den band des vredes.

4

Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt 9tot één hoop uwer roeping;

5

c10Eén Heere, één geloof, 11één doop,

6

12Eén God en Vader 13van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen.

7

dMaar 14elkeen van ons is de genade gegeven 15naar de mate der gave van Christus.

8

Daarom zegt 16Hij: eAls 17Hij opgevaren is 18in de hoogte, heeft Hij 19de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen 20gaven gegeven.

9

fNu, dit: Hij is opgevaren; 21wat is het, dan dat Hij ook eerst is 22nedergedaald 23in de nederste delen der aarde?

10

Die nedergedaald is, is 24Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij 25alle dingen vervullen zou.

11

gEn Dezelve heeft gegeven sommigen 26tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen 27tot evangelisten, en sommigen 28tot herders en leraars;

12

Tot 29de volmaking der heiligen, 30tot het werk der bediening, tot opbouwing hvan het lichaam van Christus;

13

Totdat wij allen zullen komen 31tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, 32tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;

14

iOpdat wij niet meer kinderen zouden zijn, kdie als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door 33de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen;

15

Maar de waarheid betrachtende 34in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die lhet Hoofd is, namelijk Christus;

16

mUit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle 35voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, 36den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.

De oude en de nieuwe mens
17

37Ik zeg dan dit nen betuig het in den Heere, odat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds,

18

Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van 38het leven Gods, pdoor de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten;

19

Welke 39ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot 40ontuchtigheid, om alle onreinheid 41gieriglijk te bedrijven.

20

Doch gij hebt 42Christus alzo niet geleerd;

21

Indien gij maar 43Hem gehoord hebt en door Hem geleerd zijt, 44gelijk de waarheid in Jezus is;

22

Te weten dat gij zoudt qafleggen, aangaande den vorigen wandel, 45den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden 46der verleiding,

23

En dat gij zoudt vernieuwd worden 47in den geest uws gemoeds,

24

rEn 48den nieuwen mens 49aandoen, die naar God geschapen is 50in ware rechtvaardigheid en heiligheid.

25

Daarom, legt af de leugen, sen spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.

26

t51Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid;

t Ps. 4:5.
27

vEn geeft den duivel geen 52plaats.

28

Die gestolen heeft, stele niet meer, xmaar arbeide liever, werkende 53dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene die nood heeft.

29

yGeen 54vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is 55tot nuttige stichting, opdat zij 56genade geve dien die ze horen.

30

En 57bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, z58door Welken gij 59verzegeld zijt tot den dag ader verlossing.

31

bAlle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid.

32

cMaar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, dvergevende elkander, gelijkerwijs ook God 60in Christus ulieden vergeven heeft.