DE ZENDBRIEF VAN DEN 1APOSTEL PAULUSAAN DE2HEBREEËN

HOOFDSTUK 10.

1 De apostel verklaart dat de wet maar een schaduw had der toekomende goederen, en door haar veelvuldige en jaarlijkse offeranden niets heeft kunnen volmaken. 5 En dat daarom David in den veertigsten psalm betuigt dat Christus in de wereld zou komen om den wil Gods te doen. 10 En ons door de enige offerande Zijns lichaams in der eeuwigheid te volmaken. 15 Hetzelve bewijst hij wederom uit den inhoud des nieuwen verbonds, Jeremia 31, in hetwelk de volkomen wegneming der zonden wordt beloofd. 18 En besluit derhalve dat geen offerande voor de zonden meer van node is. 19 Hij komt daarna tot het andere deel des briefs, namelijk tot de vermaningen van hun schuldigen plicht; en vooreerst vermaant hij de Hebreeën om met een vrijmoedig geloof tot God te gaan door den weg dien ons Christus heeft ingewijd. 23 Daarna vermaant hij hen tot standvastigheid in de belijdenis dezer hoop, en tot onwankelbare liefde. 25 En tot onderhouding hunner bijeenkomsten. 26 Stelt hun te dien einde voor ogen, aan de ene zijde het schrikkelijk oordeel Gods, dat de afvalligen hebben te verwachten. 32 En aan de andere zijde hun voorgaande lijdzaamheid en medelijden met de verdrukten, ook zelfs over zijn banden. 36 Mitsgaders de beloften die de volstandigen zullen wegdragen. 37 Hetwelk beide hij bewijst met een plaats uit Hab. 2:4, die hij aanhaalt en toe-eigent.

1

WANTa 1de wet, hebbende 2een schaduw 3der toekomende goederen, niet 4het beeld zelf der zaken, kan met 5dezelfde offeranden die zij alle jaar 6geduriglijk opofferen, nimmermeer 7heiligen degenen die 8daar toegaan.

2

9Anderszins zouden zij opgehouden hebben geofferd te worden, omdat degenen die den dienst pleegden, 10geen consciëntie meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde;

3

Maar nu geschiedt in dezelve alle jaar 11weder gedachtenis der zonden.

4

bWant het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken 12de zonden wegneme.

5

13Daarom, 14komende in de wereld, zegt Hij: cSlachtoffer en offerande 15hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij 16het lichaam toebereid;

6

Brandoffers en offer voor de zonde hebben U niet behaagd;

7

Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in 17het begin des boeks is van Mij geschreven), 18om Uw wil te doen, o God.

8

Als Hij tevoren gezegd had: Slachtoffer en offerande en brandoffers en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden),

9

Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God. 19Hij neemt het eerste weg, 20om het tweede te stellen.

10

21In welken wil 22wij geheiligd zijn d23door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied.

11

En een iegelijk priester stond wel allen dag dienende, en 24dezelfde slachtoffers dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen;

12

Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden 25geofferd hebbende, eis 26in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods,

13

27Voorts verwachtende totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten.

14

Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt 28degenen die geheiligd worden.

15

En 29de Heilige Geest 30getuigt het ons ook.

16

Want nadat Hij tevoren gezegd had: fDit is het verbond dat Ik met hen maken zal na die dagen, 31zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden;

17

En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.

18

Waar nu vergeving derzelve is, daar is 32geen offerande meer voor de zonde.

Opwekking tot standvastigheid
19

33Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben gom 34in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,

20

Op een 35versen en 36levenden 37weg, welken Hij ons 38ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door 39Zijn vlees,

21

En dewijl wij hebben een groten Priester 40over het huis Gods,

22

Zo laat ons toegaan met een 41waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, 42onze harten 43gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en 44het lichaam gewassen zijnde h45met rein water.

23

Laat ons de onwankelbare belijdenis 46der hoop 47vasthouden (want Die het beloofd heeft, 48is getrouw);

24

En laat ons op 49elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken;

25

En laat ons onze onderlinge 50bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen 51de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert.

26

iWant zo wij 52willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er 53geen slachtoffer meer over voor de zonden,

27

Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat 54de tegenstanders zal verslinden.

28

Als iemand de wet van Mozes heeft 55tenietgedaan, die sterft zonder barmhartigheid konder twee of drie getuigen;

29

Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zone Gods 56vertreden heeft, en 57het bloed des testaments 58onrein geacht heeft, waardoor hij 59geheiligd was, en 60den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?

30

Want wij kennen Hem 61Die gezegd heeft: lMijne is de wrake, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: mDe Heere zal Zijn volk oordelen.

31

Vreselijk is het 62te vallen in de handen des levenden Gods.

32

Doch gedenkt de vorige dagen, in dewelke, 63nadat gij verlicht zijt geweest, gij veel strijd des lijdens hebt verdragen;

33

Ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen 64een schouwspel geworden zijt, en ten dele, als gij 65gemeenschap gehad hebt met degenen die alzo behandeld werden.

34

Want gij hebt ook 66over nmijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen 67met blijdschap aangenomen, wetende dat gij hebt 68in uzelven oeen beter en blijvend goed in de hemelen.

35

Werpt dan 69uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote 70vergelding des loons heeft.

36

pWant gij hebt 71lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, 72de beloftenis moogt wegdragen.

37

qWant: 73Nog een zeer weinig tijds, en 74Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven;

38

rMaar de rechtvaardige 75zal uit het geloof leven; en 76zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.

39

77Maar wij zijn niet 78van degenen die zich onttrekken ten verderve, maar 79van degenen die geloven tot 80behoudenis 81der ziel.