DE TWEEDE ALGEMENE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTELPETRUS

HOOFDSTUK 3.

1 De apostel verklaart dat hij dezen tweeden zendbrief heeft geschreven om hen daardoor op te wekken tot betrachting der profetische en apostolische leer. 3 En waarschuwt hen tegen de spotters, die in de laatste tijden de toekomst van Christus ten oordeel en de voleinding der wereld zullen loochenen. 5 En wederlegt hen met redenen genomen van de schepping en onderhouding der wereld. 6 En van den zondvloed. 7 En leert, gelijk de eerste wereld vergaan is door het water, dat alzo deze vergaan zal door het vuur. 8 Dat de toekomst van Christus ten oordeel wel om der uitverkorenen wil uitgesteld wordt. 10 Maar dat zij onvoorziens zal komen. 11 Waaruit hij een vermaning trekt tot betrachting van oprechte godzaligheid. 13 En leert dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal zijn. 15 Welk alles hij bevestigt met de getuigenis van den apostel Paulus, wiens zendbrieven sommigen verdraaien. 17 Eindelijk besluit hij met een herhaling van de vermaning om zich te wachten van de valse leraren en spotters, en met een lofzegging tot Christus.

Spotters met den jongsten dag
1

DEZEN tweeden zendbrief, geliefden, schrijf ik nu aan u, in welke 1beide ik a2door vermaning uw 3oprecht 4gemoed opwek;

2

Opdat gij gedachtig zijt aan de woorden die van de heilige profeten 5tevoren gesproken zijn, en aan ons 6gebod, wij die des Heeren en Zaligmakers apostelen zijn;

3

bDit 7eerst wetende, dat 8in het laatste der dagen 9spotters komen zullen, die 10naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen,

4

En 11zeggen: cWaar 12is de belofte 13Zijner toekomst? Want van dien dag dat 14de vaders 15ontslapen zijn, blijven alle dingen 16alzo gelijk van het begin der schepping.

5

Want 17willens is dit hun onbekend, dat 18door het woord Gods de hemelen van overlang geweest zijn, den de aarde 19uit het water en 20in het water bestaande;

6

e21Door welke 22de wereld die toen was, met het water van den zondvloed 23bedekt zijnde, vergaan is.

7

fMaar de hemelen die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord 24als een schat weggelegd, gen worden 25ten vure bewaard tegen den dag 26des oordeels en der verderving der goddeloze mensen.

8

Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, h27dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag.

9

iDe Heere 28vertraagt de belofte niet (kgelijk enigen dat 29traagheid achten), lmaar is lankmoedig 30over ons, mniet willende dat 31enigen verloren gaan, maar dat zij 32allen 33tot bekering komen.

10

Maar 34de dag des Heeren zal komen n35als een dief in den nacht, 36in welken de hemelen 37met een gedruis 38zullen voorbijgaan, en 39de elementen branden zullen en 40vergaan, en de aarde en 41de werken die daarin zijn, zullen 42verbranden.

Uitzien naar den jongsten dag
11

Dewijl dan deze dingen alle 43vergaan, 44hoedanigen behoort gij te zijn in heiligen wandel en godzaligheid,

12

45Verwachtende en 46haastende tot de toekomst van den dag 47Gods, o48in welken de hemelen, 49door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten!

13

Maar wij verwachten, pnaar Zijn belofte, 50nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, 51in dewelke 52gerechtigheid 53woont.

14

Daarom, geliefden, verwachtende deze dingen, benaarstigt u dat gij 54onbevlekt en onbestraffelijk 55van Hem 56bevonden moogt worden 57in vrede;

15

qEn acht 58de lankmoedigheid onzes Heeren 59voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, 60ulieden geschreven heeft,

16

Gelijk ook rin alle zendbrieven, daarin 61van deze dingen sprekende; 62in welke dingen 63sommige zwaar zijn om te verstaan, die 64de ongeleerde en 65onvaste mensen 66verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, 67tot hun eigen verderf.

17

Gij dan, geliefden, 68zulks tevoren wetende, 69wacht u dat gij niet door de verleiding 70der gruwelijke mensen 71medeafgerukt wordt, en 72uitvalt 73van uw vastigheid;

18

Maar 74wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. 75Hem zij de heerlijkheid, beide 76nu en 77in den dag der eeuwigheid. Amen.

Einde van den tweeden algemenen zendbrief van PETRUS.