PROVERBIADE SPREUKENSPREUKENVAN SÁLOMOVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 28.

Kwade en goede consciëntie, vs. 1. Verandering en lang leven der regenten, 2. Wreedheid van den enen arme over den anderen, 3. Goddelozen prijzen en hen tegen te staan, 4. Recht verstand, 5. Armen en rijken, 6, 11. Goede en kwade zonen, 7. Woeker, 8. Gebed der goddelozen, 9. Verleiding, 10. Eigenwijsheid, goede en kwade regering, 12, 15, 16, 28. Bekentenis van zonden, 13. Vreze Gods en verharding, 14. Doodslager, 17. Oprechte en verkeerde wandel, 18. Vlijtigheid en luiheid, 19. Rijkdom, 20, 22. Rechterambt, 21. Bestraffen en vleien, 23. Ouders te beroven, 24. Stoutheid en vertrouwen op God, 25. Eigen vertrouwen en wijsheid, 26. Aalmoezen en onbarmhartigheid, 27.

Gierigheid en hebzucht
1

DEa goddelozen vlieden daar geen vervolger is, maar elke rechtvaardige 1is moedig als een 2jonge leeuw.

2

Om de overtreding 3des lands 4zijn deszelfs vorsten vele, maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks 5verlenging wezen.

3

Een 6arm man die de geringen verdrukt, is 7een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.

4

Die de wet verlaten, prijzen den goddeloze; maar die de wet bewaren, 8mengen zich in strijd tegen 9hen.

5

De 10kwade lieden verstaan het 11recht niet; maar die den 12HEERE zoeken, verstaan 13alles.

6

bDe arme 14wandelende in zijn oprechtheid, is beter dan die 15verkeerd is van 16wegen, al is hij rijk.

7

cDie de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die 17der vraten 18metgezel is, 19beschaamt zijn vader.

8

Die zijn goed vermeerdert met 20woeker en met 20overwinst, 21vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt.

9

Die zijn oor afwendt van de 22wet te horen, diens gebed zelfs zal 23een gruwel zijn.

10

Die de oprechten doet dwalen op een 24kwaden weg, dzal zelf in 25zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven.

11

Een rijk man is wijs in zijn ogen, maar de arme die verstandig is, 26doorzoekt hem.

12

eAls de 27rechtvaardigen 28opspringen van vreugde, is er grote 29heerlijkheid; fmaar als de goddelozen opkomen, 30wordt de mens nauw gezocht.

f vers 28.
13

Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar g31die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.

14

Welgelukzalig is de mens 32die geduriglijk vreest; maar die zijn 33hart verhardt, zal in het kwaad vallen.

15

De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer 34die ginds en weder loopt.

16

Een 35vorst die van alle verstand gebrek heeft, is ook 36veelvoudig in verdrukkingen; maar 37die de gierigheid haat, zal 38de dagen verlengen.

17

Een mens 39gedrukt om het 40bloed ener 41ziel, 42zal naar den kuil 43toe vlieden; 44men ondersteune hem niet.

18

Die 45oprecht wandelt, zal behouden worden; maar 46die zich verkeerdelijk gedraagt in 47twee wegen, zal 48in den enen vallen.

19

Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar 49die ijdele mensen volgt, zal met armoede 50verzadigd worden.

20

Een 51gans getrouw man zal 52veelvoudig zijn in zegeningen; hmaar die haastig is om rijk te worden, zal 53niet onschuldig wezen.

21

iDe 54aangezichten te kennen is 55niet goed; want een man zal 56om een stuk brood overtreden.

22

Die 57zich haast naar goed, is 58een man van een boos oog; maar hij weet niet 59dat het gebrek hem overkomen zal.

23

Die een mens 60bestraft, zal 61achterna gunst vinden, meer dan die 62met de tong vleit.

24

Die zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: 63Het is geen overtreding; die is 64des verdervenden mans gezel.

25

kDie 65grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, 66zal vet worden.

26

Die 67op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die 68in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.

27

lDie den arme geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn 69ogen verbergt, 70zal veel vervloekt worden.

28

mAls de goddelozen opkomen, 71verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.

m vers 12.