HET TWEEDE BOEK VANSAMUËL

HOOFDSTUK 6.

David haalt de ark des verbonds met veel volk en grote vreugde uit het huis van Abinadab, vs. 1, enz. Uza, de ark vermetellijk aangrijpende, wordt van God gedood, 6. Waarover David bedroefd zijnde, laat de ark zetten in het huis van Obed-Edom, 8. Haalt haar naderhand zeer feestelijk vandaar, huppelt voor dezelve, en wordt daarom van Michal veracht, 12. Hij laat de ark stellen aan haar plaats, offert Gode, zegent en begiftigt het volk, 17. Wordt van Michal bespot, en verdedigt zich met een heiligen ijver tegen haar, 20. Michals onvruchtbaarheid, 23.

Uza's onbedachtzaamheid
1

DAARNAa1 verzamelde David 2wederom alle uitgelezenen in Israël, dertigduizend.

a 1 Kron. 13:5, enz.
2

En David 3maakte zich op en ging heen met al het volk dat bij hem was, van 4Baälim-Juda, om vandaar op te brengen de 5ark Gods, 6bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam des HEEREN der heirscharen, Die 7daarop woont tussen de 8cherubs.

3

En zij 9voerden de ark Gods op een bnieuwen wagen en 10haalden ze uit het chuis van Abinádab, dat 11op een heuvel is; en Uza en 12Ahío, Abinádabs zonen, leidden den nieuwen wagen.

b 1 Sam. 6:7, 8, enz.
4

Toen zij hem nu uit het huis van Abinádab dat op den heuvel is, met de ark Gods wegvoerden, zo ging Ahío 13voor de ark heen.

5

En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen en met luiten en met trommels, ook met 14schellen en met cimbalen.

6

dAls zij nu kwamen tot aan 15Nachons dorsvloer, zo strekte Uza 16zijn hand uit aan de ark Gods en hield ze, want de 17runderen 18struikelden.

7

Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza en God sloeg hem aldaar om deze 19onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods.

8

En 20David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats 21Pérez-Uza, 22tot op dezen dag.

9

En David 23vreesde den HEERE ten zelven dage, en hij zeide: 24Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen?

10

David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten verbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van 25Obed-Edom, den 26Gethiet.

11

En de ark des HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den Gethiet, drie maanden; een de HEERE zegende Obed-Edom en zijn ganse huis.

De ark in Jeruzalem gebracht
12

Toen boodschapte men den koning David, zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-Edom en al wat hij heeft, gezegend om der ark Gods wil. Zo ging 27David heen en haalde de ark Gods uit het huis van Obed-Edom opwaarts in de stad Davids, met vreugde.

13

En het geschiedde als zij die de ark des HEEREN 28droegen, 29zes treden voortgetreden waren, dat 30hij ossen en gemest vee offerde.

14

En David 31huppelde met alle macht voor het aangezicht des 32HEEREN; en David was omgord met een 33linnen lijfrok.

15

Alzo brachten David en het 34ganse huis Israëls de ark des HEEREN op, met gejuich en met 35geluid der bazuin.

16

En het geschiedde als de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat 36Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij nu den koning David zag 37springende en huppelende voor het aangezicht 38des HEEREN, 39verachtte zij hem in haar hart.

17

Toen zij nu de ark des HEEREN inbrachten, stelden zij die in haar fplaats, in het midden der tent, die David voor haar 40gespannen had; en David offerde brandoffers voor des HEEREN aangezicht, en dankoffers.

18

Als David geëindigd had het brandoffer en de dankoffers te offeren, gzo 41zegende hij het volk in den 42Naam des HEEREN der heirscharen.

19

En hij deelde uit aan het ganse volk, aan de ganse menigte Israëls, van de mannen tot de vrouwen toe, aan een iegelijk een broodkoek en een schoon 43stuk vlees en een fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een iegelijk naar zijn huis.

20

Als nu David wederkwam om zijn huis te 44zegenen, ging Michal, Sauls dochter, uit, David tegemoet en zeide: 45Hoe is heden de koning van Israël verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de 46ijdele lieden zich onbeschaamdelijk ontbloot!

21

Maar David zeide tot Michal: Voor het 47aangezicht des HEEREN, Die mij verkoren heeft 48vóór uw vader en vóór zijn ganse huis, 49mij instellende tot een 50voorganger over het volk des HEEREN, over Israël; ja, ik zal spelen voor het aangezicht des HEEREN.

22

Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, 51met dezelve zal ik verheerlijkt worden.

23

Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, 52tot den dag van haar dood toe.