HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 66.

De profeet vermaant een iegelijk tot Gods lof over Zijn wonderbare werken, bijzonderlijk over de verlossingen Zijner kerk uit allerlei noden waarmede Hij hen beproeft, daarnevens als een patroon van recht bidden en danken, voorstellende zijn eigen voorbeeld en ondervinding.

Loflied op Gods wonderwerken
1

EEN 1lied, een psalm, voor den 2opperzangmeester.
Juicht Gode, gij ganse 3aarde.

2

Psalmzingt de eer Zijns Naams; 4geeft eer Zijn lof.

3

Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de 5grootheid Uwer sterkte zullen zich Uw vijanden 6geveinsdelijk aan U onderwerpen.

4

De 7ganse aarde 8aanbidde U en psalmzinge U, zij psalmzinge Uw Naam. 9Sela.

5

Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk van werking aan de mensenkinderen.

6

aHij heeft de 10zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de b11rivier; daar hebben 12wij ons in Hem verblijd.

a Ex. 14:21, enz.
b Joz. 3:14, enz.
7

Hij heerst eeuwiglijk met Zijn macht; cZijn ogen houden 13wacht over de heidenen; laat de afvalligen 14niet verhoogd worden. Sela.

8

15Looft, gij volken, onzen God, en laat horen de stem Zijns roems;

9

Die onze 16zielen in het leven stelt, en niet toelaat dat 17onze voet wankele.

10

Want Gij hebt ons 18beproefd, o God; Gij hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert.

11

Gij hadt ons in het 19net gebracht, Gij hadt een 20engen band om onze lendenen gelegd.

12

Gij hadt den mens op ons 21hoofd doen rijden; wij waren in het 22vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een 23overvloeiende verversing.

13

Ik zal met brandoffers in Uw huis gaan, ik zal U mijn geloften betalen,

14

Die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bange was.

15

Brandoffers van 24mergbeesten zal ik U offeren, met 25rookwerk van rammen; ik zal 26runderen met bokken 27bereiden. Sela.

16

Komt, hoort toe, o allen gij die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.

17

Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd verhoogd 28onder mijn tong.

18

Had ik 29naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou 30niet gehoord hebben.

19

Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds.

20

31Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van mij.