HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 10.

Verhaal van het maken der twee andere tafelen en de inschrijving der tien geboden in dezelve, alsook van de kist of ark, waarin zij van Mozes weggelegd zijn, vs. 1, enz. Aärons dood, en de afzondering van den stam van Levi tot des HEEREN dienst, 6. Mozes' verblijf op den berg, 10. Een heerlijke vermaning aan Israël tot Godsvreze, gehoorzaamheid, en liefde van den naaste, in het bijzonder van de vreemdelingen, alsook tot de kennis van den waren God, met verscheidene beweeglijke redenen, 12.

De nieuwe tafelen en de ark
1

TERZELFDER1 tijd zeide de HEERE tot mij: aHouw u twee stenen tafelen als de eerste, en klim tot Mij op dezen berg; daarna zult gij u een 2kist van hout maken.

2

En Ik zal op die tafelen schrijven de woorden die geweest zijn op de eerste tafelen, die gij gebroken hebt; en gij zult ze leggen in die kist.

3

Alzo maakte ik een kist van 3sittimhout en hieuw twee stenen tafelen als de eerste; en ik klom op den berg, en de twee tafelen waren in mijn hand.

4

Toen schreef 4Hij op de tafelen, naar het eerste schrift, de 5tien woorden, die de HEERE 6ten dage der verzameling op den berg uit het midden des vuurs tot ulieden gesproken had; en de HEERE gaf ze mij.

5

En ik keerde mij en ging af van den berg, en legde de tafelen in de kist die ik gemaakt had; en aldaar 7zijn zij, gelijk als de HEERE mij geboden heeft.

6

En de kinderen Israëls breisden van 8Beërôth-Bené-Jáäkan en Moséra; aldaar cstierf Aäron en werd aldaar begraven, en zijn zoon Eleázar bediende het priesterambt in zijn plaats.

7

Vandaar reisden zij naar d9Gudgod, en van Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.

8

Terzelfder tijd scheidde de HEERE den stam van Levi uit om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, 10om voor het aangezicht des HEEREN te staan om Hem te dienen en om 11in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag.

9

Daarom heeft 12Levi egeen deel noch erve met zijn broederen; 13de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft.

10

En ik stond op den berg als de vorige dagen, fveertig dagen en veertig nachten; en de HEERE gverhoorde mij ook op datzelve maal; de HEERE heeft u niet willen verderven.

11

Maar de HEERE zeide tot mij: Sta op, ga op de reis voor het aangezicht des volks, dat zij inkomen en erven het land dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven.

Vermaning tot vreze Gods
12

Nu dan, Israël, wat eist de HEERE uw God van u, dan den HEERE uw God te vrezen, in al Zijn 14wegen te wandelen en Hem lief te hebben, en den HEERE uw God hte dienen, 15met uw ganse hart en met uw ganse ziel;

13

Om te houden de geboden des HEEREN en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, 16u ten goede?

14

Zie, des HEEREN uws Gods is de hemel en de hemel 17der hemelen, de iaarde en al wat daarin is.

15

18Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is.

16

19Besnijdt dan de voorhuid kuws harten, en verhardt uw lnek niet meer.

17

Want de HEERE uw God, Die is een God der 20goden en mHeere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die ngeen 21aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt;

18

Die het recht van den wees en van de weduwe 22doet, en den vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding geve.

19

Daarom zult gijlieden den vreemdeling liefhebben, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland.

20

Den HEERE uw God zult gij ovrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gij paanhangen en bij Zijn Naam 23zweren.

21

Hij is uw 24Lof en Hij is uw God, Die bij u gedaan heeft deze grote en vreselijke dingen, die uw ogen gezien hebben.

22

Uw vaderen togen af naar 25Egypte met qzeventig 26zielen; en nu heeft u de HEERE uw God gesteld rals de 27sterren des hemels in menigte.