DE PROFEETJEREMÍA

HOOFDSTUK 19.

Door het teken van een pottenbakkerskruik, die den profeet bevolen wordt te breken in het dal des zoons van Hinnom, stelt God eerst den politieke en kerkelijke regeerders, en daarna het ganse volk in het voorhof des tempels door den profeet voor ogen een zeer gruwelijke verstoring van Jeruzalem, vanwege de gruwelen die zij in dat dal en voorts overal bedreven.

De kruik gebroken
1

ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een 1pottenbakkerskruik2, en 3neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters.

2

En ga uit naar het dal des 4zoons van Hinnom, dat voor de deur der 5Zonnepoort is, en roep aldaar uit de woorden die Ik tot u spreken zal;

3

En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij 6koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der 7heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal een 8kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk eenieder die het hoort, zijn 9oren aklinken zullen;

4

Omdat zij Mij bverlaten en deze plaats 10vervreemd en anderen goden daarin gerookt hebben, die zij niet gekend hebben, zij, noch hun vaders, noch de koningen van Juda; en hebben deze plaats vervuld met cbloed der onschuldigen.

5

Want zij hebben de hoogten van 11Baäl gebouwd om hun zonen met 12vuur te verbranden, den Baäl tot brandoffers; 13hetwelk Ik niet geboden noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen.

6

Daarom, zie, dde dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal.

7

Want Ik zal den 14raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats 15verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard, en door de 16hand dergenen die hun ziel zoeken; en Ik zal hun 17dode lichamen ehet gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven.

8

En Ik zal deze stad zetten tot een 18ontzetting en tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen.

9

fEn Ik zal henlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochters doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering en in de benauwing, waarmede hen hun vijanden en die hun ziel zoeken, benauwen zullen.

10

Dan zult 19gij de 20kruik verbreken, voor de ogen der mannen die 21met u gegaan zijn,

11

En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder 22geheel kan worden; en zij 23zullen hen in Tofeth gbegraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven.

12

Zo zal Ik deze plaats doen, spreekt de HEERE, en haar inwoners; en dat om deze stad te stellen als een 24Tofeth.

13

En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen, gelijk de plaatsen van Tofeth, onrein worden, 25met al de huizen op welker 26daken zij aan al het 27heir des hemels gerookt en aan vreemde goden hdrankoffers 28geofferd hebben.

14

Toen nu Jeremía van Tofeth kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren, 29stond hij in het voorhof van des HEEREN 30huis, en zeide tot al het volk:

15

Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al 31haar steden al het 32kwaad brengen dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun i33nek verhard hebben, om Mijn woorden niet 34te horen.