HET EERSTE BOEK DERKONINGEN

HOOFDSTUK 9.

God verschijnt Salomo andermaal, vs. 1, enz. Salomo schenkt den koning Hiram enige steden voor zijn diensten, 10. Een verhaal van de gestichten en sterkten die Salomo gebouwd heeft, 15. Van het onderscheid zijner onderzaten, 20. Van zijn jaarlijkse offeranden, 25. Van zijn scheepsvloot naar Ofir, 26.

God verschijnt wederom aan Sálomo
1

HET geschiedde nu aals Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, ben 1al de begeerte van Sálomo, die 2hem gelust had te maken,

2

Dat de HEERE 3ten anderen male Sálomo verscheen, cgelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was.

3

En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis 4geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, d5opdat Ik Mijn Naam aldaar tot 6in eeuwigheid zette. En 7Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen.

4

En zo gij 8voor Mijn aangezicht wandelen zult gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met 9volkomenheid des harten en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult,

5

Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israël bevestigen in eeuwigheid; egelijk als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: 10fGeen man zal u afgesneden worden van den troon Israëls.

6

Maar gzo gijlieden u 11ten enenmale afkeren zult, gij en uw kinderen, 12van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, maar heengaan en andere goden dienen en u voor dezelve nederbuigen zult,

7

Zo zal Ik Israël uitroeien van het land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk hIk Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik 13van Mijn aangezicht wegwerpen; ien Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken.

8

kEn aangaande dit huis, 14dat 15verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en 16fluiten; men zal zeggen: lWaarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?

9

En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE hun God 17verlaten hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden en zich voor dezelve nedergebogen en die gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.

Sálomo's voorspoedige regering
10

mEn het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, 18het huis des HEEREN en het huis des konings

11

(Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen en van dennenbomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram 19twintig steden gaf in het land van 20Galiléa.

12

En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien die Sálomo hem gegeven had, maar zij 21waren niet recht in zijn ogen.

13

Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land 22Kabul, tot op dezen dag.

14

En Hiram had den koning gezonden honderd en 23twintig talenten goud.

15

Dit is nu de oorzaak van het 24uitschot dat de koning Sálomo deed opkomen om het huis des HEEREN te bouwen en zijn huis en 25Millo en den muur van Jeruzalem, mitsgaders 26Hazor en 27Megiddo en 28Gezer.

16

Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen en had Gezer ingenomen en die met vuur verbrand, en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven.

17

Alzo bouwde Sálomo Gezer en het 29lage Beth-Hóron,

18

nEn 30Báälath en 31Tamor in de woestijn, in 32dat land,

n 2 Kron. 8:6, enz.
19

En al de 33schatsteden die Sálomo had, en 34de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen 35in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij.

20

Aangaande al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls,

21

Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen 36verbannen, die heeft Sálomo gebracht 37op slaafs uitschot tot op dezen dag.

22

Doch van de kinderen Israëls omaakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden en zijn knechten en zijn vorsten en zijn hoofdlieden en de oversten zijner wagens en zijner ruiters.

23

Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, 38vijfhonderd en 39vijftig, die heerschappij hadden over het volk dat in het werk doende was.

24

Doch pde dochter van Farao toog van de 40stad Davids op tot haar huis, hetwelk 41hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij 42Millo.

25

En Sálomo offerde 43driemaal des jaars brandoffers en dankoffers op het altaar dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor 44het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.

26

De koning Sálomo maakte ook schepen te 45Ezeon-Geber, dat bij 46Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom.

27

En Hiram zond met die schepen zijn knechten, 47scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo.

28

En zij kwamen te 48Ofir en haalden vandaar aan goud 49vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo.