HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 5.
David bidt en smeekt God angstiglijk om verhoring zijner aandachtige en vurige gebeden; en zich verzekerende van Gods gerechtigheid tegen zijn vijanden en goedgunstigheid tot hem, bidt hij met vertrouwen, voor zichzelven, tegen zijn goddeloze vijanden, en voor de ganse kerk.
EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op de 2Nechilôth.
O HEERE, neem mijn redenen ter ore, versta mijn overdenking.
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.
3Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik 4mij tot U schikken en 5wachthouden.
Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; 6de boze zal bij U niet 7verkeren.
De 8onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.
Gij zult de 9leugensprekers verdoen; van den man des 10bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel.
Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw 11huis ingaan; ik zal mij 12buigen naar het 13paleis Uwer heiligheid, in Uw 14vreze.
HEERE, leid mij in Uw 15gerechtigheid, om mijner 16verspieders wil; richt Uw 17weg voor mijn aangezicht.
22Verklaar hen schuldig, o God, laat hen vervallen 23van hun raadslagen; 24drijf hen heen om de veelheid hunner 25overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.
Maar 26laat verblijd zijn allen die op U betrouwen; laat hen tot in eeuwigheid juichen, omdat Gij hen 27overdekt; en laat in U van vreugde opspringen die Uw Naam liefhebben.
Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met 28goedgunstigheid 29kronen als met een rondas.