HET TWEEDE BOEK DERKRONIEKEN
HOOFDSTUK 32.
Alzo Sanherib, de koning van Assyrië, in Juda valt, sterkt Hizkia de stad van Jeruzalem, vs. 1, enz. Troost en vermaant het volk, 7. Sanherib trotseert Hizkia en lastert God, 9. Hizkia en Jesaja, de profeet, roepen den Heere aan, 20. De Assyriërs worden door een engel verslagen, 21. Hizkia wordt krank, 24. Genezen zijnde, vertoornt hij God, doch met volgend berouw, 25. Hij blijft gezegend, 27. Vergrijpt zich, handelende met de gezanten van Babel, 31. Hij sterft, en zijn zoon Manasse wordt koning, 33.
NA 1deze geschiedenissen en derzelver 2bevestiging akwam Sanherib, de koning van Assyrië, en toog in Juda en legerde zich tegen de vaste steden, en 3dacht ze 4tot zich af te scheuren.
Jehizkía nu ziende dat Sanherib kwam en 5zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem,
Zo hield hij raad met zijn vorsten en zijn helden om de fonteinwateren te stoppen, die buiten de stad waren; en zij hielpen hem.
Want veel volk werd vergaderd, dat al de fonteinen stopte, mitsgaders de 6beek die door het midden des lands heen vloeide, zeggende: Waarom zouden de 7koningen van Assyrië komen en veel water vinden?
Zo 8versterkte hij zich en bouwde den gehelen muur op, die 9gebroken was, dien hij optrok tot aan de 10torens, met 11een anderen muur daarbuiten, en hij versterkte 12Millo in de stad Davids; en hij maakte geweer en schilden in menigte.
En hij stelde krijgsoversten over het volk, en hij vergaderde hen tot zich in de straat 13der stadspoort en sprak 14naar hun hart, zeggende:
Zijt sterk en hebt een goeden moed, vreest niet en ontzet u niet voor het aangezicht des konings van Assyrië, noch voor het aangezicht der ganse menigte die met hem is; bwant met ons is er meer dan met hem.
Met hem is ceen 15vleselijke arm, maar met ons is de HEERE onze God, om ons te helpen en om onze 16krijgen te krijgen. En het volk 17steunde op de woorden van Jehizkía, den koning van Juda.
dNa dezen zond Sanherib, de koning van Assyrië, zijn 18knechten naar Jeruzalem (doch hij zelf was voor Lachis, en 19al zijn heerschappij met hem), tot Jehizkía, den koning van Juda, en tot het ganse Juda dat te Jeruzalem was, zeggende:
Zo zegt Sanherib, de koning van Assyrië: Waarop vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem 20blijft in de 21vesting?
eRuit u Jehizkía niet op, dat hij u overgeve om door honger en door dorst te sterven, zeggende: De HEERE onze God zal ons uit de hand des konings van Assyrië 22redden?
fHeeft niet dezelve Jehizkía 23Zijn hoogten en Zijn altaren weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken, zeggende: Voor 24het enig altaar zult gij u nederbuigen en daarop roken?
Weet gij niet wat ik gedaan heb en mijn 25vaderen, aan alle 26volken der landen? Hebben de goden van de natiën dier landen hun land 27enigszins kunnen redden uit mijn hand?
Wie is er onder alle goden derzelver natiën, dewelke mijn vaders 28verbannen hebben, die zijn volk heeft kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen redden?
Nu dan, gdat Jehizkía ulieden niet bedriege en dat hij u op zulk een wijze niet opruie, en gelooft hem niet; want geen god van enige natie en koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en mijner vaderen hand kunnen redden; 29hoeveel te min zal 30uw God u uit mijn hand kunnen redden?
hDaartoe spraken zijn knechten 31nog meer tegen God den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkía.
iOok schreef hij 32brieven kom den HEERE, den God Israëls, te honen, en om tegen Hem te spreken, zeggende: Gelijk de goden van de natiën der landen, die hun volk uit mijn hand niet gered hebben, alzo zal de God van Jehizkía Zijn volk uit mijn hand niet redden.
En zij riepen met luider stem lin het Joods tegen het volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd te maken en die te beroeren, opdat zij de stad mochten innemen;
En spraken 33van den 34God van Jeruzalem als van de goden der volken der aarde, een werk van des mensen handen.
Maar mde koning Jehizkía en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, 35baden 36daartegen, en zij riepen naar den hemel.
nEn de HEERE zond een engel, die alle strijdbare helden en vorsten en oversten 37in het leger des konings van Assyrië verdelgde. Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land wedergekeerd; oen als hij in het huis zijns 38gods 39ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, 40die uit zijn lijf voortgekomen waren.
Alzo verloste de HEERE Jehizkía en de inwoners van Jeruzalem uit de hand van Sanherib, den koning van Assyrië, en uit 41aller hand; en Hij 42geleidde hen rondom heen.
En velen brachten geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden tot Jehizkía, den koning van Juda, zodat hij daarna voor de ogen van alle heidenen 43verheven werd.
pIn die dagen 44werd Jehizkía krank tot stervens toe, en hij 45bad tot den HEERE; Die 46sprak tot hem en Hij gaf hem een 47wonderteken.
Maar Jehizkía 48deed geen vergelding naar de weldaad, aan hem geschied, dewijl zijn hart verheven werd; daarom werd over hem, en over Juda en Jeruzalem een grote 49toornigheid.
qDoch Jehizkía 50verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de grote toornigheid des HEEREN over hen niet kwam in de dagen van Jehizkía.
Jehizkía nu had zeer veel rijkdom en eer; en hij maakte zich schatkamers voor zilver en voor goud, en voor kostelijk gesteente en voor specerijen en voor schilden en voor alle 51begeerlijk gereedschap;
Ook schathuizen voor de inkomst van koren en most en olie; en stallen 52voor allerlei beesten en 53kooien voor de kudden.
Daartoe had hij zich steden gemaakt, mitsgaders bezitting van schapen en runderen in menigte; want God gaf hem zeer grote have.
Dezelve Jehizkía stopte ook den 54opperuitgang der wateren van 55Gihon en leidde 56ze recht af beneden naar het westen 57der stad Davids; want Jehizkía had voorspoed in al zijn werk.
Maar het is alzo, als de gezanten der 58vorsten van Babel, die tot hem gezonden hadden om te vragen naar 59dat wonderteken dat in het land geschied was, bij hem waren, 60verliet hem God, om hem 61te verzoeken om 62te weten al wat in zijn hart was.
Het overige nu der geschiedenissen van Jehizkía, en zijn 63goeddadigheden, zie, die zijn geschreven in het 64gezicht van den profeet Jesaja, den zoon van Amoz, en in het boek der koningen van Juda en Israël.
En rJehizkía ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in het 65hoogste van de graven der zonen van David; daartoe deden gans Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.