DE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DEFILIPPENZEN

HOOFDSTUK 4.

1 De apostel vermaant de Filippenzen tot standvastigheid in het geloof, 2 En twee vrouwen onder hen tot enigheid. 4 Voorts tot christelijke blijdschap. 5 Bescheidenheid. 6 Gerustheid des gemoeds. 8 En tot verscheidene andere christelijke deugden. 10 Daarna bedankt hij de Filippenzen voor het onderhoud hetwelk zij hem door Epafroditus gezonden hadden. 11 Dat hij zulks niet uit gierigheid had genoten, alzo hij geleerd had gebrek te lijden. 14 Dat zij daaraan wel hadden gedaan, en meer dan al de andere gemeenten. 18 Dat hij het wel had van Epafroditus ontvangen. 19 En dat God het zou vergelden. 20 Eindelijk besluit hij dezen brief met lofzegging tot God en gewoonlijke groetenissen en wensen.

Vermaningen
1

ZO1 dan, mijn geliefde en 2zeer gewenste broeders, 3mijn blijdschap a4en kroon, 5staat 6alzo 7in den Heere, geliefden.

2

Ik vermaan 8Euódia en ik vermaan Syntyche, dat zij 9eensgezind zijn 10in den Heere.

3

En ik bid ook u, 11gij mijn oprechte 12metgezel, zijt 13dezen vrouwen 14behulpzaam, die met mij 15gestreden hebben in het Evangelie, 16ook met Clemens en de andere mijn 17medearbeiders, 18welker namen b19zijn 20in het boek des levens.

4

c21Verblijdt u in den Heere 22allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u.

5

Uw 23bescheidenheid zij allen mensen bekend. d24De Heere is nabij.

6

eWeest in geen ding 25bezorgd, maar laat 26uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, 27bekend worden bij God.

7

fEn 28de vrede Gods, 29die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw 30zinnen 31bewaren in Christus Jezus.

8

Voorts, broeders, al wat waarachtig is, g32al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat h33rein is, al wat 34lieflijk is, al wat 35wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, 36bedenkt datzelve.

9

37Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en 38de God des vredes 39zal met u zijn.

Dank voor de ontvangen gaven
10

En ik ben grotelijks verblijd geweest 40in den Heere, dat gij nu eenmaal wederom 41verwakkerd zijt iom 42aan mij te gedenken; waaraan gij ook 43gedacht hebt, maar gij hebt 44de gelegenheid niet gehad.

11

Niet dat ik dit zeg 45vanwege gebrek; want ik 46kheb geleerd 47vergenoegd te zijn 48in hetgeen ik ben.

12

En 49ik weet 50lvernederd te worden, ik weet ook 51overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik 52onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.

13

53Ik vermag 54alle dingen door Christus, Die mij 55kracht geeft.

14

Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij 56met mijn verdrukking 57gemeenschap gehad hebt.

15

mEn ook gij, Filippenzen, weet 58dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedónië vertrokken ben, geen gemeente 59mij iets medegedeeld heeft 60tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen.

16

Want ook 61in Thessaloníca hebt gij mij eenmaal en andermaal gezonden tot nooddruft.

17

Niet dat ik de gave 62zoek, maar ik zoek 63de vrucht die overvloedig is 64tot uw rekening.

18

Maar ik heb 65alles ontvangen, en 66ik heb overvloed; ik ben 67vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, nals 68een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk.

19

Doch 69mijn God zal 70naar Zijn rijkdom 71vervullen 72al uw nooddruft, 73in heerlijkheid 74door Christus Jezus.

20

Onzen God nu 75en Vader zij de heerlijkheid 76in alle eeuwigheid. Amen.

Groeten en zegenbede
21

Groet alle heiligen in Christus Jezus. U groeten de broeders die 77met mij zijn.

22

Al de heiligen groeten u, en meest die 78van het huis des keizers zijn.

23

79De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

-

Aan de Filippenzen geschreven van Rome en gezonden door Epafroditus.

Einde van den zendbrief van PAULUS aan de Filippenzen.