DE PROFEETJESAJA
HOOFDSTUK 45.
Profetie dat de koning Cyrus de stad Babel innemen en de Joden uit de gevangenis verlossen zou, vs. 1, enz. Bestraffing dergenen die tegen God murmureren, 9. Die almachtig is, 12. Hij belooft Cyrus Zijn bijstand, 13. Voorzegging van de bekering der heidenen, 14. Dreiging over de beeldenmakers, 16. En beeldenvereerders, 20. De heidenen worden geroepen en genodigd zich tot Christus te bekeren, 22. De Heere voorzegt dat Hij van alle volken zou bekend en geëerd worden, 23.
ALZO zegt de HEERE 1tot 2Zijn gezalfde, 1tot Kores, wiens rechterhand Ik vat 3om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal 4de lendenen 5der koningen 6ontbinden; om 7voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden:
8Ik zal voor uw aangezicht gaan en Ik zal 9de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik 10in stukken slaan.
En Ik zal u geven 11de schatten die in de duisternissen zijn 12en de verborgen rijkdommen, opdat gij moogt weten dat Ik de HEERE ben, 13Die u bij uw naam roept, de God Israëls;
14Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, 15Ik noemde u toe, 16hoewel gij Mij niet kendet.
aIk ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; 17Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent;
Opdat men wete van den opgang der zon en van den ondergang, 18dat er buiten Mij niets is: Ik ben de HEERE, en niemand meer.
19Ik formeer het licht en schep 20de duisternis, Ik maak 21den vrede en schep 22bhet kwaad; Ik, de HEERE, doe al deze dingen.
Drupt, 23gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien 24van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei 25heil uitwasse en gerechtigheid 26tezamen uitspruite; Ik, de HEERE, 27heb ze geschapen.
Wee dien die tot den vader zegt: Wat genereert gij? En 31tot de vrouw: Wat baart gij?
Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls en deszelfs Formeerder: 32Zij 33hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; 34van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven?
35Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het, Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en Ik heb 36al hun heir bevel gegeven.
Ik heb 37hem 38verwekt in gerechtigheid en 39al zijn wegen zal Ik recht maken; 40hij zal 41Mijn stad dbouwen en hij zal 42Mijn gevangenen 43loslaten, 44niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen.
Alzo zegt de HEERE: 45De arbeid der Egyptenaars en 46de koophandel der Moren en der Sabeeërs, 47der mannen van grote lengte, zullen 48tot u overkomen en 49zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, 50in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: 51Gewisselijk, God is in u en eer is anders geen God meer.
52Voorwaar, Gij zijt een God 53Die Zich verborgen houdt, de God Israëls, de Heiland.
54Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met schande heengaan fdie 55de afgoden maken.
Maar 56Israël 57wordt verlost door den HEERE 58met een eeuwige verlossing; 59gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden 60tot in alle eeuwigheden.
Want alzo zegt de HEERE, gDie de hemelen geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en Die haar gemaakt heeft; Hij heeft haar bevestigd, Hij heeft haar niet geschapen 61dat ze ledig zijn zou, maar heeft haar geformeerd 62opdat men daarin wonen zou: hIk ben de HEERE, en niemand meer.
63Ik heb iniet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: 64Zoekt Mij tevergeefs. Ik ben de HEERE, 65Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt.
Verzamelt u en komt, treedt 66hier toe tezamen, 67gijlieden die van de heidenen ontkomen zijt. kZij weten niets, die 68hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden die niet verlossen kan.
69Verkondigt en 70treedt hier toe, ja, 71beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen 72van oudsher? Wie heeft 73dat lvan toen af verkondigd? mBen Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik.
74Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, 75alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer.
Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord 76der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en 77het zal niet wederkeren: dat n78Mij 79alle knie zal gebogen worden, 80alle tong Mij zal zweren.
81Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, 82in den HEERE zijn 83gerechtigheden en 84sterkte; 85tot Hem zal men komen; maar 86zij zullen beschaamd worden, oallen die tegen Hem ontstoken zijn.
Maar 87in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen 88het ganse zaad Israëls.