HET HOOGLIEDVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 1.

In dit hoofdstuk wordt ons vooreerst beschreven het grote verlangen der kerk naar Christus' genade, vs. 1, enz. Haar uitwendige verachtzame gestaltenis, maar inwendige schoonheid, 5. Mitsgaders haar gevaar onder de valse broederen, 6. En haar verlangen naar Christus, 7. Een vertroosting en onderrichting van Christus aan Zijn gemeente, 8. De grote blijdschap der bruid vanwege de liefde van Christus tot haar, 12. Het welbehagen van Christus aan Zijn gemeente, 15. En de liefde der gemeente tot haar Bruidegom, 16.

De bruid en de Bruidegom
1

HET1 Hooglied, 2hetwelk van Sálomo is.

2

3Hij 4kusse mij 5met de kussen 6Zijns monds; want Uw 7uitnemende liefde is abeter dan 8wijn.

3

Uw 9oliën zijn goed tot reuk, 10Uw Naam is 11een olie die uitgestort wordt; 12daarom hebben U de maagden lief.

4

13Trek mij, wij zullen U nalopen. 14De Koning heeft mij gebracht 15in Zijn binnenkameren; 16wij bzullen ons verheugen en 17in U verblijden; 18wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, 19meer dan den wijn; 20de oprechten hebben U lief.

5

21Ik ben zwart, doch 22lieflijk 23(gij dochteren van Jeruzalem), 24gelijk de tenten van Kedar, 25gelijk de gordijnen van Sálomo.

6

26Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij 27de zon heeft beschenen; 28de kinderen mijner moeder waren tegen mij 29ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoedster 30der wijngaarden. 31Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed.

7

32Zeg cmij aan, Gij dDien mijn ziel liefheeft, 33waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want 34waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?

d Hoogl. 3:1, 2, 3.
8

35Indien gij het niet weet, eo gij 36schoonste onder de vrouwen, 37zo ga uit op de voetstappen der 38schapen, en weid uw geiten 39bij de woningen der herderen.

9

fMijn vriendin, Ik vergelijk u 40bij de paarden in de wagens van Farao.

10

gUw wangen zijn lieflijk in 41de spangen, uw hals 42in de parelsnoeren.

g Ez. 16:11, 12, 13.
11

43Wij zullen u gouden spangen maken, met 44zilveren stipjes.

12

45Terwijl 46de Koning aan Zijn 47ronde tafel is, 48geeft mijn 49nardus zijn reuk.

13

50Mijn Liefste is mij een bundelken mirre, 51dat tussen mijn borsten vernacht.

14

Mijn Liefste is mij 52een tros van cyprus in de wijngaarden van 53Engédi.

15

Zie, 54gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, 55gij zijt schoon, uw ogen zijn 56duivenogen.

16

hZie, 57Gij zijt schoon, mijn Liefste, 58ja, lieflijk; 59ook groent onze bedstede.

17

60De balken onzer huizen zijn ceders, onze 61galerijen zijn 62cipressen.