DE EERSTE ZENDBRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUSAAN DETHESSALONICENZEN
HOOFDSTUK 5.
1 De apostel leert dat Christus onvoorziens zal komen ten oordeel, als een dief in den nacht, en als de barensnood over een vrouw. 4 Vermaant hen daarom altijd op hun hoede en nuchter te zijn. 8 En gewapend met het borstwapen des geloofs en der liefde, en met den helm der hoop der zaligheid. 12 Bidt dat zij hun voorstanders in ere zullen houden. 14 En vermaant hen voorts tot verscheidene christelijke deugden. 17 Ook tot bidden en danken. 19 Tot waarneming des Geestes en der profetie, om het goede te behouden. 23 Bidt daarna God, dat Hij hen onstraffelijk beware tot de komst van Christus, met belofte dat Hij het ook doen zal. 25 Vermaant hen dat zij voor hem bidden en elkander groeten. 27 En bezweert hen dat deze zendbrief voor allen gelezen worde.
MAAR van de tijden en 1de gelegenheden, broeders, hebt gij niet van node dat men u schrijft.
Want gij weet zelven zeer wel, adat 2de dag des Heeren alzo 3zal komen 4gelijk een dief in den nacht.
Want wanneer 5zij zullen 6zeggen: Het is vrede en 7zonder gevaar, dan zal b8een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw, en zij zullen het geenszins ontvlieden.
cMaar gij, broeders, gij zijt niet 9in duisternis, dat u die dag 10als een dief zou bevangen.
11Gij zijt allen d12kinderen des lichts en kinderen edes dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis.
fZo laat ons dan niet 13slapen, gelijk als de anderen, maar glaat ons 14waken hen 15nuchter zijn.
Want die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, 16zijn des nachts dronken.
Maar wij 17die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, iaangedaan hebbende 18het borstwapen des geloofs en der liefde, en 19tot een helm de hoop der zaligheid.
Want God heeft ons niet 20gesteld 21tot toorn, maar tot 22verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus,
Die voor ons gestorven is, kopdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij 23slapen, tezamen met Hem leven zouden.
Daarom, 24vermaant elkander, en 25sticht de een den ander, gelijk gij ook doet.
lEn wij bidden u, broeders, 26erkent degenen die onder u 27arbeiden en uw 28voorstanders zijn 29in den Heere en 30u vermanen,
En acht hen zeer veel 31in liefde, 32om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander.
En wij bidden u, broeders, vermaant 33de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, 34ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen.
mZiet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd 35het goede na, zo jegens elkander als jegens allen.
n36Verblijdt u allen tijd.
oBidt 37zonder ophouden.
pDankt God 38in alles; want dit is 39de wil Gods in Christus Jezus over u.
q40Blust den Geest niet uit;
Veracht 41de profetieën niet;
r42Beproeft alle dingen; 43behoudt 44het goede.
sOnthoudt u 45van allen schijn des kwaads.
tEn 46de God des vredes Zelf heilige u 47geheel en al; en uw geheel oprechte 48geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard 49in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus.
vHij Die u roept, is getrouw, Die het ook 50doen zal.
Broeders, bidt voor ons.
xGroet al de broeders 51met een heiligen kus.
52Ik bezweer 53ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde.
54De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen.
De eerste zendbrief aan de Thessalonicenzen is geschreven *van Athene.
Einde van den eersten zendbrief van PAULUS aan de Thessalonicenzen.