HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 94.
De profeet bidt God dat Hij wraak doe over de tirannen en goddelozen, die hij hier beschrijft, hun aanwijzende Gods voorzienigheid in het scheppen en regeren der wereld, en hij troost de godzaligen met de hulp en verlossingen die de Heere gewoon is den Zijnen te bewijzen.
O God 1der wraken, o HEERE, God der wraken, a2verschijn blinkende.
Gij 3Rechter der aarde, 4verhef U; breng vergelding weder over de hovaardigen.
Hoelang zullen de goddelozen, o HEERE, hoelang zullen de goddelozen 5van vreugde opspringen?
Uitgieten? Hard spreken? Alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen?
O HEERE, zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken 6Uw erfdeel.
De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen,
cAanmerkt, 7gij onvernuftigen onder het volk, en gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden?
dZou Die het oor plant, niet horen? Zou Die het oog formeert, niet aanschouwen?
Zou 8Die de heidenen tuchtigt, niet straffen? 9Hij Die den mens wetenschap leert?
eDe HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn.
Welgelukzalig is de man, o HEERE, 10dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet,
Om hem rust te geven van de kwade dagen, 11totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt.
Want fde HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten.
Want 12het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid, en alle oprechten van hart zullen 13hetzelve navolgen.
Wie zal voor mij 14staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid?
Tenware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, 15mijn ziel had 16bijna 17in de stilte gewoond.
Als 18ik zeide: Mijn voet wankelt, Uw goedertierenheid, o HEERE, ondersteunde mij.
19Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt.
Zou zich 20de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht 21bij inzetting?
Zij 22rotten zich tezamen tegen de ziel des rechtvaardigen, en zij 23verdoemen onschuldig bloed.
Doch de HEERE is mij geweest tot een hoog Vertrek, en mijn God tot 24een Steenrots mijner toevlucht.
En 25Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen 26in hun boosheid verdelgen; de HEERE onze God zal hen verdelgen.