HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 9.
David dankt God met grote vreugde voor de victorie die Hij hem tegen zijn vijanden verleend had; bespot hun ijdelen roem en trotse aanslagen; prijst Gods gerechtigheid in het haten en straffen der goddelozen, en Zijn trouw in het verlossen der verdrukte vromen, die hij nodigt tot Gods lof, en bidt wijders om continuatie van Gods genade en vernietiging van de macht en aanslagen zijner vijanden.
EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op 2Mûth-Labben.
3Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart, ik zal al Uw wonderen vertellen.
In U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste;
Omdat mijn vijanden 4achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn 5van Uw aangezicht.
Want Gij hebt mijn recht en mijn 6rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den 7troon, o Rechter der 8gerechtigheid.
Gij hebt de heidenen 9gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd tot in eeuwigheid en altoos.
O vijand, 10zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? 11Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
Maar de HEERE zal in eeuwigheid 12zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
bEn de HEERE zal een hoog Vertrek zijn voor den verdrukte; een hoog Vertrek 15in tijden van benauwdheid.
En die Uw 16Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U 17zoeken.
Psalmzingt den HEERE, Die te 18Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.
Want Hij 19zoekt de 20bloedstortingen, Hij 21gedenkt derzelve; Hij vergeet het 22geroep der 23ellendigen niet.
Zijt mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de 24poorten des doods;
Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der 25dochter Sions vertelle; 26dat ik mij verheuge in Uw heil.
cDe heidenen zijn gezonken in de groeve die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net dat zij verborgen hadden.
De HEERE is 27bekend geworden, Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen. 28Higgajon, Sela.
De goddelozen zullen terugkeren 29naar de hel toe, 30alle God vergetende heidenen.
Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn.
31Sta op, HEERE, laat den mens 32zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden.
O HEERE, 33jaag hun vrees aan; laat de heidenen weten dat zij 34mensen zijn. Sela.