HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 83.
Een klacht der gemeente Gods over de raadslagen der goddelozen tegen haar; biddende dat Hij dezelve wil straffen, gelijk Hij eertijds de vervolgers Zijns volks gestraft heeft.
EEN lied, een psalm 1van Asaf.
O God, 2zwijg niet, houd U niet als doof, en zijt niet stil, o God.
Want zie, Uw 3vijanden 4maken getier, en Uw haters 5steken den kop op.
Zij maken listiglijk een heimelijken aanslag 6tegen Uw volk, en beraadslagen 7tegen Uw verborgenen.
Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij 8geen volk meer zijn; dat aan den naam Israëls niet meer gedacht worde.
Want zij hebben in het hart tezamen geraadslaagd; 9tegen U hebben zij een verbond gemaakt;
10De tenten Edoms en der Ismaëlieten, Moab en 11de Hagarenen,
12Gebal en Ammon en Amalek, 13Palestina met de inwoners van Tyrus;
Ook heeft zich Assur bij hen gevoegd; zij zijn 14den kinderen van Lot 15tot een arm geweest. Sela.
16Doe hun als Midian, als 17Sísera, als 18Jabin aan de beek Kison,
Die verdelgd zijn te 19Endor; zij zijn geworden 20tot drek der aarde.
21Maak hen en hun 22prinsen als 23Oreb en als Zeëb, en al hun vorsten als 24Zebah en als 24Zalmûna,
Die zeiden: Laat ons de 25schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen.
Mijn God, maak hen 26als een wervel, als stoppelen voor den wind.
27Gelijk het vuur een woud verbrandt, en gelijk de vlam 28de bergen aansteekt,
Vervolg hen alzo met Uw 29onweder, en verschrik hen met Uw draaiwind.
Maak hun aangezicht vol schande, 30opdat zij, o HEERE, Uw Naam zoeken.
Laat hen beschaamd en verschrikt wezen tot in der eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden en omkomen;
31Opdat zij weten, dat Gij alleen met Uw Naam zijt de HEERE, de Allerhoogste over de ganse aarde.