HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 80.
De psalmist klaagt over den ellendigen stand der kerk, dewijl de vorige menigvuldige weldaden van God aan hen bewezen, nu veranderd waren in benauwdheden en vervolgingen, biddende om verlossing uit dezelve, met belofte van dankbaarheid.
VOOR1 den opperzangmeester, op 1Schóschannim; 2een getuigenis, een psalm 3van Asaf.
4O Herder Israëls, neem ter ore, Die 5Jozef als schapen leidt; 6Die tussen de cherubs zit, 7verschijn blinkende.
8Wek Uw macht op voor het aangezicht van 9Efraïm en 9Benjamin en 9Manasse, en kom tot onze verlossing.
O HEERE, God der heirscharen, hoelang zult Gij 13roken tegen het gebed Uws volks?
14Gij spijst hen 15met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit 16een drieling.
O God der heirscharen, 20breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten, zo zullen wij verlost worden.
Gij hebt een 21wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt 22de heidenen verdreven en hebt 23denzelven geplant.
Gij hebt de plaats voor hem 24bereid, en zijn wortelen 25doen inwortelen, zodat hij het land 26vervuld heeft.
27De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als 28cederbomen Gods.
29Hij schoot zijn ranken uit 30tot aan de zee, en zijn scheuten tot 31aan de rivier.
Waarom hebt Gij 32zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken?
33Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en 34het wild des velds heeft hem afgeweid.
O God der heirscharen, 35keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en 36bezoek dezen wijnstok,
En den stam dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat 37om den Zoon, 38Dien Gij U gesterkt hebt.
39Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen; 40zij komen om van het schelden Uws aangezichts.
41Uw hand zij 42over den Man Uwer rechterhand, over des mensen Zoon, Dien Gij U gesterkt hebt.
Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.
O HEERE, God der heirscharen, 43breng ons weder; 44laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.