HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 75.
David dankt God, met alle vromen, voor de genadige verandering der zaken in Israël, en belooft, als hij van God (Die de Auteur is van verhogen en vernederen) koning over Israël zal gemaakt zijn, dat hij godzaliglijk zal regeren, straffende de goddelozen, en de vromen verhogende, en God dankende, Die de vromen wel laat drinken uit den beker Zijns toorns, maar de goddelozen den droesem uitzuipen.
VOOR den 1opperzangmeester, 2Altáscheth; een psalm, 3een lied, 4voor Asaf.
Wij loven U, o God, wij loven, dat Uw 5Naam nabij is; 6men vertelt Uw wonderen.
Als ik het 7bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik 8gans recht richten.
Het land en al zijn inwoners waren 9versmolten, maar ik heb zijn pilaren 10vastgemaakt. 11Sela.
Ik heb gezegd tot de 12onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den 13hoorn niet.
Verhoogt uw hoorn niet omhoog, spreekt niet met 14stijven hals.
Want het 15verhogen komt niet uit het 16oosten, noch uit het westen, noch uit de 17woestijn;
Maar God 18is Rechter; Hij vernedert dezen en verhoogt genen.
Want in des HEEREN hand is een 19beker, en de wijn is 20beroerd, vol van 21mengeling, en Hij 22schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen 23zijn 24droesems 25uitzuigende drinken.
En ik zal het in eeuwigheid verkondigen, ik zal den God Jakobs psalmzingen.
En ik zal alle 26hoornen der goddelozen afhouwen; de 27hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.