HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 62.
David betuigt veelvoudiglijk zijn gerustheid in God, tegen al de raadslagen en praktijken zijner vijanden, en vermaant alle gelovigen insgelijks te doen; aftrekkende hun vertrouwen van mensen en alle ijdele, bedrieglijke en onrechtvaardige middelen, en vertrouwende alleen op God, Die, volgens Zijn woord, alleen machtig, barmhartig en rechtvaardig is.
EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, over 1Jedúthun.
2Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.
Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn hoog Vertrek, ik zal niet 3grotelijks wankelen.
4Hoelang zult gijlieden 5kwaad aanstichten tegen een 6man? Gij allen zult 7gedood worden; gij zult zijn als een 8ingebogen wand, een aangestoten 9muur.
Zij raadslagen slechts om 10hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met 11hun mond 12zegenen zij, maar met hun 13binnenste vloeken zij. 14Sela.
Doch gij, o mijn ziel, 15zwijg Gode; want van Hem is mijn 16verwachting.
Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil; mijn hoog Vertrek, ik zal niet wankelen.
In God is mijn heil en mijn eer; de 17rotssteen mijner sterkte, mijn toevlucht, is in God.
Vertrouwt op Hem te allen tijde, o gij 18volk; stort ulieder 19hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela.
Immers zijn de 20gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn 21leugen; 22in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid.
Vertrouwt niet op 23onderdrukking, noch op roverij; wordt niet 24ijdel; als 25het vermogen 26overvloedig aanwast, zet er het hart niet op.
God heeft 27één ding gesproken, ik heb dit 28tweemaal gehoord: dat de sterkte 29Godes is.
En de goedertierenheid, o Heere, 30is Uwe; a31want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk.