HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 6.
David zeer krank zijnde, draagt God zijn ellende voor, bidt zeer vuriglijk om genade en gezondheid, en verzekerd zijnde van verhoring, triomfeert over al zijn goddeloze vijanden.
EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op Neginôth, op de 2Scheminîth.
O HEERE, astraf mij niet in Uw toorn, en 3kastijd mij niet in Uw grimmigheid.
Zijt mij genadig, HEERE, want ik ben 4verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt;
Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, 5hoelange?
6Keer weder, HEERE; red mijn ziel; verlos mij om Uwer goedertierenheid wil.
Want in den dood is Uwer 7geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den 8gansen nacht 9zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
Mijn oog is 10doorknaagd van verdriet, is 11veroud vanwege al mijn 12tegenpartijders.
b13Wijkt van mij, alle gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.
De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen.
Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een 14ogenblik beschaamd worden.