HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 3.
David klaagt over de menigte en trotsheid zijner vijanden; troost en sterkt zich daartegen door zijn vertrouwen en gerustheid in God en veelvoudige ondervinding van Zijn genadigen bijstand in verleden tijden, en bidt om zijn en der kerke behoudenis.
EEN psalm van David, als hij avlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom.
O HEERE, hoe zijn mijn tegenpartijders 1vermenigvuldigd! Velen staan tegen mij op.
Velen zeggen 2van mijn ziel: Hij heeft 3geen heil bij God. 4Sela.
Doch Gij, HEERE, zijt een Schild 5voor mij, mijn 6Eer, en Die mijn hoofd 7opheft.
Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner 8heiligheid. Sela.
bIk 9lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
cIk zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten.
10Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt 11al mijn vijanden op de kinnebak geslagen; de 12tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.
dHet heil is 13des HEEREN; Uw zegen 14is over Uw volk. Sela.