HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 144.
David dankt God voor den zegen, hem in den krijg en de regering des volks verleend; belijdende tegelijk zijn en aller mensen nietigheid; hij bidt dat God hem krachtiglijk verlosse uit zijn grote benauwdheden, door te beloven den Heere te zullen loven voor Zijn zegeningen.
EEN psalm van David.
Gezegend zij de HEERE, 1mijn Rotssteen, aDie mijn handen onderwijst ten strijde, mijn vingeren ten oorlog;
2Mijn Goedertierenheid en mijn Burcht, mijn hoog Vertrek en mijn Bevrijder 3voor mij; mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; bDie mijn volk aan mij 4onderwerpt.
h10Bliksem bliksem en verstrooi 11hen, izend Uw pijlen uit en verdoe hen.
Steek Uw handen 12van de hoogte uit; ontzet mij en ruk mij 13uit de grote wateren, uit de hand 14der vreemden;
Welker mond leugen spreekt; en 15hun rechterhand is een rechterhand der valsheid.
O God, ik zal U 16een nieuw lied zingen; met de luit 17en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen.
Gij 18Die den koningen overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet 19van het boze zwaard;
Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt; en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid;
Opdat onze zonen zijn als planten 20welke groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochters als 21hoekstenen, 22uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis.
Dat onze 23winkels vol zijnde, den 24enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden 25bij duizenden werpen, ja, 25bij tienduizenden op onze 26hoeven vermenigvuldigen.
Dat onze ossen 27welgeladen zijn; dat 28geen inbreuk, noch 29uitval, 30noch gekrijs zij op onze straten.
Welgelukzalig is het volk dien het 31alzo gaat; 32welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is.