HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 140.
David bidt om verlossing van de kwade mensen, met een vast vertrouwen op den Heere; biddende ook om het verderf der lasteraars, met vast vertrouwen op Gods rechtvaardigheid.
EEN psalm van David, 1voor den opperzangmeester.
Red mij, HEERE, 2van den kwaden mens; behoed mij voor 3den man alles gewelds;
4Die 5veel kwaad in het hart denken, allen dag samenkomen om te oorlogen.
Bewaar mij, HEERE, van de handen des goddelozen; behoed mij 8van den man alles gewelds, van hen die 9mijn voeten denken weg te stoten.
De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid 10aan de zijde des wegs; bvalstrikken hebben zij mij gezet. Sela.
Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o HEERE, de stem mijner smekingen.
HEERE Heere, 11Sterkte mijns heils, 12Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der 13wapening.
14Geef, HEERE, de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; 15zij zouden zich verheffen. Sela.
Aangaande 16het hoofd dergenen die mij omringen, 17de overlast hunner lippen overdekke hen.
18Vurige kolen moeten op hen geschud worden; 19Hij doe hen vallen in het 20vuur, 21in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan.
22Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; 23een boos man des gewelds, 24dien zal men jagen, 25totdat hij geheel verdreven is.
Ik weet dat de HEERE de rechtszaak des ellendigen en het recht der nooddruftigen 26zal uitvoeren.
Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten 27zullen voor Uw aangezicht blijven.