HET *BOEK DERPSALMEN
PSALM 122.
David verblijdt zich over den welstand van het huis of de kerke Gods te Jeruzalem, wensende dat het lang duren moge.
EEN1 lied Hammaäloth, van David.
Ik verblijd mij in degenen die tot mij zeggen: Wij zullen 2in het huis des HEEREN gaan.
Onze voeten 3zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem.
Jeruzalem is gebouwd 4als een stad die wel samengevoegd is;
Waarheen 5de stammen 6opgaan, de stammen des HEEREN, 7tot de getuigenis 8Israëls, om den Naam des HEEREN te danken.
Want 9daar zijn 10de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis Davids.
11Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die 12u beminnen.
Vrede zij in uw 13vesting, 14welvaren in uw paleizen.
Om mijner 15broederen en mijner vrienden wil zal 16ik nu spreken: Vrede zij in u.
Om 17des huizes des HEEREN onzes Gods wil zal aik het goede voor u zoeken.