HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 122.

David verblijdt zich over den welstand van het huis of de kerke Gods te Jeruzalem, wensende dat het lang duren moge.


De heerlijkheid van Jeruzalem

1EEN1 lied Hammaäloth, van David.
Ik verblijd mij in degenen die tot mij zeggen: Wij zullen 2in het huis des HEEREN gaan.

1Zie Ps. 120:1.

2Dat is, tot de plaats in de stad Davids, waar de ark was, 1 Kron. 16:1.

2Onze voeten 3zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem.

3Dat is, mogen staan; wij behoeven nu voortaan niet te reizen van de ene plaats tot de andere, gelijk geschied is ten tijde toen de ark des verbonds geen zekere plaats had; wij zullen haar nu steeds te Jeruzalem bij ons hebben.

3Jeruzalem is gebouwd 4als een stad die wel samengevoegd is;

4Dat is, als een stad, die welgeordineerd en volmaakt is, hetzij dat men aanziet de gebouwen, 2 Sam. 5:9. 1 Kron. 11:8, hetzij dat men het bestuur of de religie aanziet, Ef. 2:21, 22.

4Waarheen 5de stammen 6opgaan, de stammen des HEEREN, 7tot de getuigenis 8Israëls, om den Naam des HEEREN te danken.

5Te weten de twaalf stammen der Israëlieten, wier God de Heere is.

6Te weten op de jaarfeesten, volgens het bevel Gods in Zijn wet voorgeschreven, Ex. 23:17. Deut. 16:16, 17.

7Te weten tot de ark des verbonds, in dewelke de getuigenis, dat is, de tafelen der wet lagen, Ex. 25:21, 22.

8Dat is, die aan het volk van Israël van God gegeven is.

5Want 9daar zijn 10de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis Davids.

9Te weten te Jeruzalem.

10Dat is, de opperste zitplaats van de justitie in het ganse Joodse land. Want Jeruzalem was de hoofdstad van het ganse land, waar de koning en zijn raden hun zitplaats hadden, 2 Kron. 19:8. Anders: daar zaten zij op de stoelen.

611Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die 12u beminnen.

11Of: Wenst Jeruzalem vrede, dat is, welstand, als Luk. 19:42.

12Te weten, o Jeruzalem.

7Vrede zij in uw 13vesting, 14welvaren in uw paleizen.

13Of: voorburcht, versterking, fort, wallen.

14Of: rust.

8Om mijner 15broederen en mijner vrienden wil zal 16ik nu spreken: Vrede zij in u.

15Onder den naam van broederen verstaat de psalmist hier het ganse volk van Israël. Want zij hadden allen één God en Vader in den hemel; en naar het vlees waren zij altegader afkomstig van den oudvader Jakob.

16Dat is, ik zal God bidden dat Hij u vrede en welvaren geve.

9Om 17des huizes des HEEREN onzes Gods wil zal aik het goede voor u zoeken.

17Dat is, des tabernakels, 1 Kron. 16:1, en daarna des tempels, die na Davids dood van Salomo gebouwd is.

a Neh. 2:10.