HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS
HOOFDSTUK 3.
Wetten rakende de manier zoals men de dankoffers moest offeren, van runderen, vs. 1, enz. Van schapen en van geiten, 12. Met een verbod van het vet of bloed te eten, 17.
EN indien zijn offerande een 1dankoffer is: zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, 2volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN.
En 3hij zal 4zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en 5zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.
Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de 8weekdarmen is, en het net over de lever, 9met de nieren, dat zal hij 10afnemen.
En indien zijn offerande van 12kleinvee is, den HEERE tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren.
Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren 13voor het aangezicht des HEEREN.
En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en 14hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom.
Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: zijn vet, den gehelen staart, dien hij dicht aan de 15ruggengraat zal afnemen; en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is;
Ook beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen.
Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN.
En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal ze slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen haar bloed sprengen op het altaar rondom.
Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is;
Mitsgaders beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen.
En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijze des vuuroffers tot 18een lieflijken reuk; 19alle vet zal des HEEREN zijn.