HET HOOGLIEDVAN SÁLOMO

HOOFDSTUK 8.

De bruid wenst dat de Bruidegom in het vlees mocht verschijnen en bij haar wonen, vs. 1, enz. Een verwondering vanwege den opgang der kerk, 5. Wens der bruid om te mogen hebben verzekering van de liefde haars Bruidegoms tot haar, 6, enz. Daarna spreekt de bruid van haar jonge zuster, dat is, van de gemeente uit de heidenen, 8. Antwoord daarop, 9. Daarmede stelt zich de bruid gerust en tevreden, 10. De zorg die de Bruidegom Zelf over Zijn wijngaard draagt, 11, enz. Doch Hij wil ook van anderen verkondigd wezen, 13. De bruid wenst naar de haastige verschijning haars Bruidegoms, 14.

1

OCH,1 dat Gij mij als een Broeder waart, 2zuigende de borsten mijner moeder! Dat ik U op de straat vond, ik zou U 3kussen, ook zouden zij mij niet 4verachten.

2

Ik zou 5U leiden, ik zou U brengen 6in mijner moeders huis, 7Gij zoudt mij leren; 8ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en 9van het sap van mijn granaatappelen.

3

a10Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij.

4

b11Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, 12dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste.

5

13Wie is zij die daar opklimt uit 14de woestijn, en 15lieflijk leunt op haar Liefste? 16Onder den appelboom 17heb ik U opgewekt, 18daar heeft U 19Uw moeder 20met smart voortgebracht, daar heeft zij U met smart voortgebracht, die U gebaard heeft.

6

21Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel 22op Uw arm; want 23de liefde is sterk 24als de dood, 25de ijver is hard als het graf; 26haar kolen zijn vurige kolen, 27vlammen des HEEREN.

7

28Vele wateren zouden cdeze liefde niet kunnen uitblussen, ja, de rivieren zouden ze niet 29verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, 30men zou hem ten enenmale verachten.

c Rom. 8:28, enz.
8

31Wij hebben een 32kleine zuster, 33die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag 34als men van haar spreken zal?

9

35Zo 36zij een 37muur is, 38wij zullen 39een paleis 40van zilver 41op haar bouwen; en zo 42zij een deur is, wij zullen haar 43rondom bezetten 44met cederen planken.

10

45Ik ben een muur en 46mijn borsten zijn als torens. 47Toen was ik in 48Zijn ogen 49als een die vrede vindt.

11

50Sálomo had een wijngaard 51te Baäl-Hamon; 52hij gaf dezen wijngaard aan 53de hoeders; eenieder bracht voor deszelfs vrucht 54duizend 55zilverlingen.

12

56Mijn wijngaard 57dien Ik heb, 58is voor Mijn aangezicht; 59de duizend zilverlingen zijn voor u, o Sálomo, 60maar tweehonderd zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht.

13

61O gij bewoonster 62der hoven, 63de metgezellen merken op uw stem; doe ze 64Mij horen.

14

d65Kom haastelijk, mijn Liefste, en wees Gij gelijk 66een ree, of gelijk een welp der herten, op de bergen der specerijen.

Einde van het Hooglied van SÁLOMO.