HET HOOGLIEDVAN SÁLOMO
HOOFDSTUK 6.
De speelgenoten vragen de bruid naar haar Liefste, vs. 1. Denwelken zij haar aanwijst, 2. De Bruidegom verhaalt de gestaltenis Zijner bruid, 4. Alsook dat Hij Zijn hof bezoekt, 11. De Bruidegom nodigt Zijn bruid tot Zich, 13.
WAAR1 is uw Liefste heen gegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste 2het aangezicht gewend, 3opdat wij Hem met u zoeken?
4Mijn Liefste is afgegaan 5in Zijn hof, tot 6de specerijbeddekens, 7om te weiden 8in de hoven en 9om de leliën te verzamelen.
10Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijne, 11Die onder de leliën weidt.
a12Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk 13Tirza, lieflijk als 14Jeruzalem, 15schrikkelijk 16als slagorden met banieren.
17Wend uw ogen 18van Mij af, want 19zij doen Mij geweld aan; 20uw haar is als een kudde geiten die het gras 21van Gilead afscheren.
22Uw tanden zijn als een kudde schapen die uit de wasstede opkomen, die altezamen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is geen jongeloos.
23Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
24Er zijn 25zestig koninginnen en 25tachtig 26bijwijven, en 27maagden zonder getal.
28Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, 29de enige harer moeder, zij is 30de zuivere 31dergene die haar gebaard heeft; als 32de dochters 33haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven, en 34zullen ze 35prijzen.
36Wie is zij die er 37uitziet 38als de dageraad, schoon gelijk 39de maan, 40zuiver 41als de zon, 42schrikkelijk als slagorden met banieren?
43Ik ben tot den 44notenhof afgegaan, om de 45groene vruchten 46der vallei te zien; om te zien of de 47wijnstok bloeide, 47de granaatbomen 48uitbotten.
49Eer Ik het wist, 50zette Mij Mijn ziel op de wagens 51van Mijn bvrijwillig volk.
52Keer weder, keer weder, 53o Sulammith, keer weder, keer weder, dat 54wij u mogen 55aanzien. 56Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als 57een rei 58van twee heiren.