DE ZENDBRIEF VAN DEN 1APOSTEL PAULUSAAN DE2HEBREEËN
HOOFDSTUK 9.
1 De apostel, om verder aan te wijzen de voortreffelijkheid van het Priesterdom van Christus boven het Levitische, beschrijft de gestalte van den uiterlijken tabernakel en van hetgeen daarin was. 6 Mitsgaders den dienst der priesters in denzelven. 8 Verklaart dat deze alleen schaduwen en voorbeelden waren, gelijk ook de reinigmakingen die daarin geschiedden. 11 Maar dat Christus door Zijn offerande en ingang in het ware heiligdom dit alles vervuld heeft, en een eeuwige verlossing heeft teweeggebracht. 15 Betuigt dat door Zijn dood het Nieuwe Testament is bevestigd. 16 Gelijk de dood des testamentmakers alle testamenten bevestigt. 18 Dat daarom ook in het Oude Testament alles met bloed werd besprengd, en dat zonder bloedstorting geen vergeving geschiedde. 23 Maar dat de hemelse dingen door betere offeranden moesten worden gereinigd. 24 Dat Christus derhalve in den hemel is ingegaan, om aldaar voor ons bij God te verschijnen. 25 Nadat Hij Zichzelven op aarde eenmaal had opgeofferd. 27 En dat Hij wederom uit den hemel zal komen om die te verlossen die op Hem wachten.
ZO had dan wel ook 1het eerste verbond 2rechten van den godsdienst, en 3het wereldlijk 4heiligdom.
Maar 8achter het tweede voorhangsel was 9de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen,
Hebbende een gouden 10wierookvat, en cde ark des verbonds, alom met goud overdekt, 11in welke was dde gouden kruik, waar het manna in was, en ede staf van Aäron, die gebloeid had, en fde tafelen des verbonds.
gEn boven over deze ark waren 12de cherubijnen der heerlijkheid, die 13het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen.
Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, hzo gingen wel de priesters 14in den eersten tabernakel 15te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen;
Waarmede 20de Heilige Geest dit beduidde, kdat 21de weg des heiligdoms 22nog niet openbaar gemaakt was, 23zolang de eerste tabernakel nog stand had;
Welke was 24een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtoffers geofferd werden, die 25dengene die den dienst pleegde, 26niet konden heiligen naar de consciëntie;
Noch door het bloed 35der bokken en kalveren, omaar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, 36een eeuwige 37verlossing teweeggebracht hebbende.
pWant indien het bloed der stieren en bokken en 38de as der jonge koe, besprengende 39de onreinen, hen heiligt 40tot de reinheid des vleses,
Hoeveel te meer zal qhet bloed van Christus, rDie 41door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, 42uw consciëntie reinigen van 43dode werken, som den levenden God te dienen!
En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen 44Testaments, topdat, de dood daartussen gekomen zijnde 45tot verzoening der overtredingen 46die onder het eerste Testament waren, degenen 47die geroepen zijn, 48de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden.
Want waar een testament is, daar is het noodzaak dat de dood des testamentmakers 49tussenkome;
vWant een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft wanneer de testamentmaker leeft;
Waarom ook 50het eerste 51niet zonder bloed is 52ingewijd.
53Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij 54het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde 55beide het boek zelf en 56al het volk,
Zeggende: xDit is het bloed 57des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft 58geboden.
59En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed.
En alle dingen worden 60bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving.
61Zo was het dan noodzaak dat wel 62de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen 63gereinigd werden, 64maar de hemelse dingen zelve 65door betere offeranden dan deze.
Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld 66van het ware, maar in den hemel zelven, 67om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons;
(69Anders had Hij dikmaals moeten lijden 70van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal 71in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande.
En 72gelijk het den mensen gezet is 73éénmaal te sterven, en 74daarna het oordeel,
zAlzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om 75veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male 76zonder zonde gezien worden van degenen 77die Hem verwachten tot zaligheid.