1DE HANDELINGENDER HEILIGE APOSTELEN,BESCHREVEN DOOR 2LUKAS

HOOFDSTUK 7.

1 Stefanus zich voor den Raad verantwoordende, verhaalt hoe God Abraham uit Chaldea geleid, met hem en zijn zaad een verbond gemaakt, en hun het land Kanaän beloofd had. 9 Dat Jozef in Egypte verkocht, en aldaar tot een vorst gesteld is. 11 En dat Jakob om den duren tijd met zijn geslacht daar getrokken en gestorven is. 17 Hoe zijn nakomelingen daar vermenigvuldigd en wredelijk behandeld zijn. 20 Hoe Mozes geboren, weggeworpen, en van de dochter van Farao opgenomen en opgevoed is in alle wijsheid der Egyptenaars. 23 Dat hij zijn broeders bezoekt, en slaat den Egyptenaar die een van dezelve verongelijkte. 27 Hetwelk hem verweten wordt. 29 En daarom vliedt hij naar Midian. 30 Waar hem God in een brandenden doornbos verschijnt, en naar Egypte zendt om het volk te verlossen. 37 Die van Christus profeteert, 38 En de wet ontvangt. 39 Hoe het gulden kalf gemaakt werd, en daarmede afgoderij bedreven, alsook met Moloch. 44 Hoe de tabernakel opgericht en onder hen geweest is tot de tijden van Salomo, die den tempel heeft gebouwd. 51 Verwijt hun verder dat zij in hardnekkigheid en wreedheid hun vaders gelijk zijn. 54 Waarover zij verbitterd worden tegen hem, en hem stenigen; maar hij den hemel open ziende, beveelt Christus zijn ziel, bidt voor hen, en ontslaapt.

De rede van Stéfanus
1

EN de hogepriester zeide: Zijn dan 1deze dingen alzo?

2

En hij zeide: Gij mannen 2broeders en vaders, hoort toe. De God der heerlijkheid verscheen 3onzen vader Abraham, nog zijnde in 4Mesopotámië, 5eer hij woonde in 6Haran,

3

En zeide tot hem: aGa uit uw land en uit uw maagschap, en kom 7in een land dat Ik u wijzen zal.

4

Toen ging hij uit het land der Chaldeeën, en woonde in Haran. En vandaar, nadat zijn vader gestorven was, bracht Hij hem over in dit land, waar gij nu in woont.

5

En Hij gaf hem geen erfdeel in hetzelve, ook 8niet een voetstap, b9en beloofde dat Hij hem hetzelve tot een bezitting geven zou, en aan zijn 10zaad na hem, als hij nog geen kind had.

6

En God sprak alzo, cdat zijn zaad 11vreemdeling zijn zou 12in een vreemd land, en dat 13zij het zouden 14dienstbaar maken en kwalijk behandelen d15vierhonderd jaren.

7

16En het volk dat zij dienen zullen, zal Ik 17oordelen, sprak God; en edaarna zullen zij uitgaan, fen zij zullen Mij dienen in deze plaats.

8

En Hij gaf 18hem 19het verbond gder besnijdenis; 20en alzo hgewon hij Izak, en besneed hem op den achtsten dag; en Izak igewon Jakob, en Jakob kde twaalf patriarchen.

9

En de patriarchen lnijdig zijnde, mverkochten Jozef om naar Egypte gebracht te worden; en God 21was met hem,

10

En verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en gaf hem 22genade en wijsheid voor Farao, den koning van Egypte; en hij nstelde hem tot een 23overste over Egypte en zijn gehele huis.

11

oEn er kwam een hongersnood over het gehele land van Egypte en Kanaän, en grote benauwdheid; en onze vaders vonden 24geen spijze.

12

pMaar als Jakob hoorde dat in Egypte koren was, zond hij 25onze vaders de eerste maal uit.

13

qEn in de tweede 26reize werd Jozef aan zijn broederen bekend, en het geslacht van Jozef werd aan Farao openbaar.

14

En Jozef zond heen en ontbood zijn vader Jakob, en al zijn 27geslacht, bestaande in 28vijf en zeventig zielen.

15

rEn Jakob kwam af in Egypte, en sstierf, hij zelf en onze vaders.

16

tEn 29zij werden overgebracht 30naar Sichem, en gelegd in het graf vhetwelk 31Abraham gekocht had voor 32een som geld van de zonen van Hemor, 33den vader van Sichem.

17

Maar als nu 34de tijd der belofte, die God aan Abraham gezworen had, genaakte, xwies het volk en vermenigvuldigde in Egypte,

18

Totdat een ander koning opstond, 35die Jozef niet gekend had.

19

Deze 36gebruikte listigheid tegen ons geslacht en handelde kwalijk met onze vaderen, zodat zij hun jonge kinderen moesten wegwerpen, opdat zij niet zouden 37voorttelen;

20

yIn welken tijd Mozes werd geboren, en was 38uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders.

21

En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op 39tot een zoon.

22

En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaars, en was machtig in woorden en in werken.

23

zAls hem nu de tijd van 40veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart 41zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken.

24

aEn ziende 42een die onrecht leed, beschermde hij hem en wreekte dengene dien overlast geschiedde, en versloeg den Egyptenaar.

25

En hij meende dat zijn broeders zouden 43verstaan, dat God 44door zijn hand hun 45verlossing geven zou; maar zij hebben het 46niet verstaan.

26

bEn den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij vochten, en hij 47drong hen tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet gij elkander ongelijk?

27

En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: cWie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld?

28

Wilt gij mij ook ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt?

29

En Mozes vluchtte 48op dat woord, en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen gewon.

30

dEn als 49veertig jaren vervuld waren, verscheen hem 50de Engel des Heeren in de woestijn van den berg Sinaï 51in een vlammig vuur van het doornbos.

d Ex. 3:2.
31

Mozes nu dat ziende, verwonderde zich over het gezicht; en als hij derwaarts ging om dat 52te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren tot hem,

32

Zeggende: eIk ben de God uwer vaderen, de God Abrahams en de God Izaks en de God Jakobs. En Mozes werd zeer bevende, en durfde 53het niet 54bezien.

33

En de Heere zeide tot hem: fOntbind 55de schoenen van uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is 56heilig land.

34

Ik heb 57merkelijk gezien de mishandeling van Mijn volk dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord, en ben 58nedergekomen om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden.

35

Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden 59door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornbos.

36

gDeze heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode Zee, hen in de woestijn, veertig jaren.

g Exodus 7; 8; 9; 10; 11; 13; 14.
37

Deze is de Mozes die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: iDe Heere uw God zal u 60een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; kDien zult gij horen.

38

lDeze is het die in de 61vergadering des volks in de woestijn was mmet 62den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de 63levende 64woorden ontving, om ons die te geven;

39

Denwelken onze vaders niet wilden gehoorzaam zijn, 65maar verwierpen hem, en keerden met hun harten weder 66naar Egypte,

40

Zeggende tot Aäron: nMaak ons goden die voor ons heen gaan; want wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet wat hem geschied is.

41

En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande 67tot den afgod, en 68verheugden zich in de 69werken hunner handen.

42

En God 70keerde Zich en 71gaf hen over, dat zij 72het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is 73in het boek der Profeten: 74oHebt gij ook slachtoffers en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls?

43

pJa, gij hebt 75opgenomen den tabernakel van 76Moloch, en 77het gesternte van uw god 78Remfan, de 79afbeeldingen die gij gemaakt hebt om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van 80Babylonië.

44

De tabernakel 81der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij Die tot Mozes zeide, dat hij denzelven maken zou qnaar de afbeelding die hij gezien had;

45

rWelken ook onze vaders 82ontvangen hebbende, met 83Jozua gebracht hebben 84in het land dat de heidenen bezaten, die God verdreven heeft 85van het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe;

46

sDewelke voor God 86genade gevonden heeft, en tbegeerd heeft 87te vinden een woonstede voor den God Jakobs.

47

vEn Sálomo bouwde Hem 88een huis.

48

xMaar de Allerhoogste 89woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt:

49

yDe hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten; hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner rust?

50

zHeeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?

51

aGij hardnekkigen en 90onbesnedenen van hart en oren, gij 91wederstaat altijd den Heiligen Geest; 92gelijk uw vaders, alzo ook gij.

52

Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen die tevoren verkondigd hebben de komst 93des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu 94verraders en 95moorders geworden zijt;

53

bGij, die de wet ontvangen hebt 96door bestellingen der engelen, en hebt ze niet 97gehouden.

Stéfanus gestenigd
54

Als zij nu dit hoorden, 98berstten hun harten en zij knersten de tanden tegen hem.

55

Maar hij, vol zijnde des Heiligen Geestes, en de ogen houdende naar den hemel, zag 99de heerlijkheid Gods, en Jezus, 100staande 1ter rechterhand Gods.

56

En hij zeide: Zie, ik zie de hemelen 2geopend, en 3den Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.

57

Maar zij roepende met grote stem, stopten hun oren, en vielen eendrachtelijk op hem aan,

58

4cEn wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem. dEn de 5getuigen legden hun 6klederen af aan de voeten van een jongeling, genaamd 7Saulus.

59

En zij stenigden Stéfanus, aanroepende en zeggende: eHeere Jezus, ontvang mijn 8geest.

60

En vallende op de knieën, riep hij 9met grote stem: fHeere, 10reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, 11ontsliep hij.