HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM
*HOOFDSTUK 34.
Mozes klimt op den berg Nebo, vanwaar hem God het beloofde land laat zien, vs. 1, enz. Mozes, nog fris zijnde, sterft aldaar, wordt van God begraven en van Israël beweend, 5. Jozua wordt geroemd, maar Mozes veel meer, 9.
TOEN 1ging Mozes op uit de vlakke velden van Moab, naar den berg 2Nebo, op de 3hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE awees hem dat ganse land, 4Gilead tot 5Dan toe,
En het ganse 6Naftali, en het land van Efraïm en Manasse, en het ganse land van Juda tot aan de 7achterste zee,
En het zuiden en het effen veld der vallei van Jericho, de 8palmstad, tot 9Zoar toe.
Alzo stierf Mozes, de knecht des HEEREN, aldaar, in het land van Moab, naar des HEEREN 11mond.
En 12Hij begroef hem in een dal in het land van Moab, tegenover 13Beth-Peor; en cniemand heeft zijn 14graf geweten 15tot op dezen dag.
Mozes nu was 16honderd en twintig jaar oud, als hij stierf; 17zijn oog was niet donker geworden en zijn 18kracht was niet 19vergaan.
En de kinderen Israëls beweenden Mozes in de vlakke velden van Moab, 20dertig dagen; en de dagen des wenens, van den rouw over Mozes, werden voleind.
Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van den 21geest der wijsheid, dwant Mozes had zijn 22handen op hem gelegd; zo hoorden de kinderen Israëls naar hem en deden gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
En er stond geen profeet meer op in Israël gelijk Mozes, 23dien de HEERE gekend had 24van aangezicht tot aangezicht,
In al de tekenen en de wonderen, waartoe hem de HEERE gezonden heeft, om die in Egypteland te doen, aan Farao, en aan al zijn knechten en aan al zijn land;
En in al die 25sterke hand en in al die grote 26verschrikking, die 27Mozes gedaan heeft voor de ogen van het ganse Israël.