HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM

HOOFDSTUK 28.

Register der zegeningen die Mozes van Godswege het volk belooft indien zij Hem gehoorzamen, vs. 1, enz. Daartegenover een register der vervloekingen die hij hunlieden dreigt en voorzegt, zo zij van God afwijken en Zijn geboden verlaten, 15.

Zegeningen en vervloekingen
1

EN ahet zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods 1vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden die ik u heden gebied, zo zal de HEERE uw God u 2hoog zetten boven alle volken der aarde.

2

En al deze zegeningen zullen over u komen en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn.

3

Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.

4

Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien en de kudden van uw kleinvee.

5

Gezegend zal zijn uw 3korf en uw 4baktrog.

6

Gezegend zult gij zijn in 5uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.

7

De HEERE zal geven uw vijanden die tegen u opstaan, 6geslagen voor uw aangezicht; door één weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.

8

De HEERE zal 7den zegen 8gebieden, dat hij met u zij in uw schuren, 9en in alles waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land dat u de HEERE uw God geven zal.

9

De HEERE zal u Zichzelven btot een 10heilig volk 11bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN uws Gods zult houden en in Zijn wegen wandelen.

10

En alle volken der aarde zullen zien, 12dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.

11

cEn de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands; op het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.

12

De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den 13hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken dlenen, maar gij zult niet ontlenen.

13

En de HEERE zal u 14tot een hoofd maken en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk 15boven zijn en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied te houden en te doen,

14

En gij niet afwijken zult van al de woorden die ik ulieden heden gebied, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt om die te dienen.

15

Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods eniet zult gehoorzaam zijn om waar te nemen dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, zo zullen al deze vloeken over u komen en u treffen.

16

Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.

17

Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog.

18

Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw kleinvee.

19

Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.

20

De HEERE zal onder u zenden den vloek, 16de verstoring en het verderf, in alles waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt en totdat gij haastelijk omkomt vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.

21

De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat 17Hij u verdoe van het land waar gij naartoe gaat om dat te erven.

22

fDe HEERE zal u slaan met tering en met koorts en met 18vurigheid, en met 19hitte en met 20droogte, en met 21brandkoren en met 22honingdauw, die u vervolgen zullen totdat gij omkomt.

23

gEn uw 23hemel, die boven uw hoofd is, zal 24koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.

24

De HEERE uw God zal 25pulver en stof tot regen uws lands geven; 26van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.

25

De HEERE zal u 27geven geslagen voor het aangezicht uwer vijanden; door één weg zult gij tot 28hem uittrekken en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde 29beroerd worden.

26

En uw dode lichaam zal aan alle gevogelte des hemels en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.

27

De HEERE zal u slaan met h30zweren van Egypte, en met spenen en met droge schurft en met 31krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.

h Ex. 9:9.
28

De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met 32verbaasdheid des harten;

29

Dat gij op den middag zult omtasten gelijk als een blinde omtast in het donker, en zult uw wegen niet voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.

30

Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet 33gemeen maken.

31

Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden en tot u niet wederkeren; uw kleinvee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.

32

Uw zonen en uw dochters zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien en 34naar hen bezwijken den gansen dag; maar 35het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.

33

De vrucht van uw land en 36al uw arbeid zal een volk eten dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.

34

En gij zult onzinnig zijn, 37vanwege het gezicht uwer ogen dat gij zien zult.

35

De HEERE zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.

36

De HEERE zal u, mitsgaders uw koning dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.

37

En gij zult zijn tot een 38schrik, tot een spreekwoord en tot een 39spotrede, onder al de volken waar u de HEERE heen leiden zal.

38

iGij zult veel zaad op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het verteren.

39

Wijngaarden zult gij planten en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen, want de worm zal het afeten.

40

Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven, want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.

41

Zonen en dochters zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn, want zij zullen in gevangenis gaan.

42

Al uw geboomte en de vrucht uws lands zal 40het boos gewormte erfelijk bezitten.

43

De vreemdeling die in het midden van u is, zal 41hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.

44

Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal 42tot een hoofd zijn en gij zult tot een staart zijn.

45

En al deze vloeken zullen over u komen en u vervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN uws Gods niet gehoorzaam zult geweest zijn om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.

46

En 43zij zullen onder u tot een teken en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.

47

44Omdat gij den HEERE uw God niet gediend zult hebben met 45vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de 46veelheid van alles,

48

Zo zult gij uw vijanden die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst en in naaktheid en in gebrek van alles; en Hij zal een 47ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.

49

De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, 48gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult 49verstaan;

50

Een volk, 50stijf van 51aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.

51

En 52het zal de vrucht uwer beesten en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; 53hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien, noch kudden van uw kleinvee zal overlaten, totdat 54Hij u verdoe.

52

En het zal u 55beangstigen in al uw 56poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land dat u de HEERE uw God gegeven heeft.

53

kEn gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochters, die u de HEERE uw God gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen.

54

Aangaande den man die teder onder u en die zeer 57wellustig geweest is: zijn oog 58zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de 59huisvrouw zijns schoots en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;

55

Dat hij niet aan één van die zal geven van het vlees zijner zonen die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede u uw vijand in al uw poorten zal benauwen.

56

Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield: haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots en tegen haar zoon en tegen haar dochter;

57

En dat 60om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar 61zonen die zij gebaard zal hebben, want zij zal hen eten in het verborgen, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.

58

Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken 62Naam, den HEERE uw God,

59

Zo zal de HEERE uw plagen 63wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en 64gewisse plagen en boze en gewisse krankten zijn.

60

En Hij zal 65op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.

61

Ook 66alle krankte en alle plaag die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.

62

En gij zult met 67weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de lsterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN uws Gods niet gehoorzaam geweest zijt.

63

En het zal geschieden, mgelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goeddoende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land waar gij naartoe gaat om dat te erven.

64

En de HEERE zal u nverstrooien onder alle volken, 68van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.

65

Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen en 69mattigheid der ziel.

66

En uw leven zal 70tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken en zult 71van uw leven niet zeker zijn.

67

Des morgens zult gij zeggen: 72Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits 73het gezicht uwer ogen dat gij zien zult.

68

En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen 74door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult 75dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden, 76maar er zal geen koper zijn.