HET VIJFDE BOEK VANMOZES,GENAAMDDEUTERONOMIUM
HOOFDSTUK 26.
Offering van de eerstelingen aller vruchten, met een schone belijdenis, dankzegging en vrolijkheid voor den HEERE, vs. 1, enz. Alsook van de driejarige tienden, 12. Bevestiging van het verbond tussen God en Zijn volk van weerszijden, 16.
VOORTS zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u de HEERE uw God ten erve geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen,
Zo zult gij nemen van de aeerstelingen van alle vrucht des lands, die gij opbrengen zult van uw land dat u de HEERE uw God geeft, en zult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats die de HEERE uw God verkoren zal hebben om Zijn Naam aldaar te doen wonen.
En gij zult komen tot den priester dewelke in die dagen zijn zal, en tot hem zeggen: Ik verklaar heden voor den HEERE uw God, dat ik gekomen ben in het land hetwelk de HEERE onzen vaderen gezworen heeft ons te zullen geven.
En de priester zal den korf van uw hand nemen, en hij zal dien voor het altaar des HEEREN uws Gods nederzetten.
Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn 1vader was een 2bedorven 3Syriër, en hij btoog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig 4volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk.
Doch de Egyptenaars deden ons kwaad en verdrukten ons, en legden ons een harden dienst op.
Toen riepen wij tot den HEERE, den God onzer vaderen; en de HEERE cverhoorde onze stem en 5aanzag onze ellende en onzen arbeid en onze onderdrukking.
En de HEERE voerde ons uit Egypte door een sterke hand en door een uitgestrekten arm en door groten schrik, en door tekenen en door wonderen.
En Hij heeft ons gebracht tot deze plaats, en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honing.
En nu, zie, ik heb gebracht de eerstelingen van de vrucht dezes lands dat Gij, HEERE, mij gegeven hebt. Dan zult gij ze nederzetten voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, en zult u buigen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods;
En gij zult vrolijk zijn over al het goede dat de HEERE uw God u en uw huis gegeven heeft; gij, en de Leviet, en de vreemdeling die in het midden van u is.
Wanneer gij 6zult geëindigd hebben dalle tienden van uw inkomen te vertienden in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden, dan zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw 7poorten eten en verzadigd worden.
En gij zult voor het aangezicht des HEEREN uws Gods zeggen: Ik heb het 8heilige uit het huis weggenomen en heb het ook aan den Leviet en aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe gegeven, enaar al Uw geboden die Gij mij geboden hebt; ik heb niets van Uw geboden overtreden en niets vergeten.
Ik heb daarvan niet gegeten 9in mijn leed en heb daarvan niets weggenomen 10tot iets onreins, noch daarvan gegeven 11tot een dode; ik ben der stem des HEEREN mijns Gods gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles wat Gij mij geboden hebt.
Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk, 12Israël, en het land dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honing vloeiende.
Te dezen dage gebiedt u de HEERE uw God deze inzettingen en rechten te doen; houd dan en doe dezelve met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
13Heden fhebt gij den HEERE doen 14zeggen, dat Hij u 15tot een God zal zijn, en dat gij zult wandelen in Zijn wegen en houden 16Zijn inzettingen en Zijn geboden en Zijn rechten, en dat gij Zijner stem zult gehoorzaam zijn.
hOpdat Hij u alzo boven al de volken die Hij gemaakt heeft, 17hoog zette, tot lof en tot een naam en tot 18heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE uw God, gelijk als Hij gesproken heeft.