DE PROFEETZACHARÍA
HOOFDSTUK 8.
De profeet troost de Joden, die in het bouwen des tempels bezig waren, dat God de Heere hen rijkelijk zegenen zou, en dat Hij Zijn vervallen kerk door Christus wederom opbouwen zou, vs. 1, enz. Daarna vermaant hij hen tot godzaligheid, 16. Met belofte dat zij in plaats van de vorige ellenden vreugd hebben zouden, 18. Eindelijk spreekt hij van de beroeping der heidenen tot Christus, 20.
DAARNA geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb 1geijverd 2over Sion met een groten ijver, ja, met grote grimmigheid aheb Ik over haar geijverd.
Alzo zegt de HEERE: Ik ben wedergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal geheten worden 3een stad der waarheid, en de berg des HEEREN der heirscharen een berg der heiligheid.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: 4Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; en ieder zal zijn stok in zijn hand hebben 5vanwege de veelheid der dagen.
En de straten dier stad zullen vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op 6haar straten.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat 7het 8wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks 9in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE der heirscharen.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, 10Ik zal Mijn volk verlossen uit het land des opgangs, en uit het land 11des nedergangs der zon.
En Ik zal hen herwaarts brengen, 12dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, 13in waarheid en in gerechtigheid.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: 14Laat uw handen sterk zijn, gijlieden die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit den mond der profeten 15die geweest zijn ten dage als de grond van het huis des HEEREN der heirscharen gelegd is, dat de tempel gebouwd zou worden.
Want 16vóór die dagen 17kwam des mensen loon teniet, en het loon 18van het vee 19was geen; en 20de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede 21vanwege den vijand, want 22Ik zond alle mensen een iegelijk tegen zijn naaste.
Maar 23nu zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet wezen 24gelijk in de vorige dagen, spreekt de HEERE der heirscharen.
Want 25het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles 26doen erven.
En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda, en gij, o huis van Israël, geweest zijt 27een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en 28gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn.
Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: 29Gelijk als Ik gedacht heb 30ulieden 31kwaad te doen, toen Mij uw vaders grotelijks vertoornden, zegt de HEERE der heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd;
Alzo denk Ik wederom in deze dagen goed te doen aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet.
Dit zijn de dingen die gij doen zult: bSpreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes 32in uw poorten.
En cdenkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en dhebt een valsen eed niet lief; want 33al deze zijn dingen die Ik haat, spreekt de HEERE.
Wederom geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: 34Het vasten der vierde, en 35het vasten der vijfde, en het vasten 36der zevende, en 37het vasten der tiende maand zal 38het huis van Juda 39tot vreugde en tot blijdschap en tot vrolijke hoogtijden wezen; hebt dan de waarheid en den vrede lief.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: 40Nog zal het geschieden dat de volken en de inwoners van vele steden komen zullen;
En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: 41Laat ons vlijtig heengaan, om te smeken het aangezicht des HEEREN en om den HEERE der heirscharen te zoeken; 42ik zal ook heengaan.
Alzo zullen vele volken en 43machtige heidenen komen, om den HEERE der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des HEEREN te smeken.
Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden dat 44tien mannen uit allerlei tongen der heidenen grijpen zullen, ja, 45de slip grijpen zullen van één Joodsen man, zeggende: 46Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.